ECLI:NL:RBDHA:2016:10530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
AWB 16/13544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Afghaanse eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris vond het asielrelaas van de eiser niet geloofwaardig, met name omdat de eiser niet voldoende informatie kon geven over zijn herkomst uit Kabul. De rechtbank oordeelde echter dat de elementen die de kern van het asielrelaas van de eiser vormden, niet onlosmakelijk verbonden zijn met zijn herkomst en dat deze ten onrechte niet door de staatssecretaris zijn beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in overeenstemming was met het beleid van de staatssecretaris en dat de geloofwaardigheid van de kern van het asielrelaas niet adequaat was beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante elementen inhoudelijk beoordeeld moeten worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 992,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/13544
V-nr: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rasul, als waarnemer voor mr. Van Twist. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig: G. de Vries, tolk Dari.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiser is opgegroeid in [wijk] in [plaats]. Hij heeft vanaf zijn zevende tot en met zijn veertiende onderwijs gevolgd in [plaats]. Eisers oom, die hij nooit eerder had ontmoet, riep hem bij hem en vroeg eiser om in zijn auto te stappen. Hierop is eiser meegenomen naar een woning, waar hij aan een stoel is vastgebonden en twee dagen lang mishandeld is met het doel hem te laten verklaren over de verblijfplaats van zijn tante, die de oom had verlaten. De oom heeft eiser vrijgelaten met de opdracht informatie te vergaren over de verblijfplaats van zijn tante. Zijn oom heeft eiser daarbij gezegd dat als hij die informatie niet zal geven hij hem zal vermoorden of verkopen aan pedofielen. Twee dagen hierna is een buurjongen aan de deur van eiser geweest met de mededeling dat eisers vader werd mishandeld. Eiser is daarop naar de plaats van de mishandeling gesneld. Daar heeft eiser gezien dat zijn vader (de broer van zijn tante) door de oom van eiser en anderen werd mishandeld. Op het moment dat hij iemand bij zijn vader probeerde weg te trekken, is eiser aangevallen en aan zijn hoofd verwond. Eiser heeft gezien hoe zijn vader vervolgens in een auto werd meegevoerd. Na die dag heeft eiser niets meer van zijn vader vernomen. Eiser is vervolgens gevlucht naar een neef van de familie. Toen de oom daar aan de deur verscheen, is eiser samen met zijn tante uit Afghanistan gevlucht.
1.2.
De tante van eiser heeft van verweerder een verblijfsvergunning asiel verkregen.
2.1.
Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser onderscheiden:
( a) de identiteit en nationaliteit van eiser;
( b) de herkomst van eiser;
( c) de ontvoering en mishandeling van eiser;
( d) de ontvoering van eisers vader.
2.2.
Verweerder heeft element a. geloofwaardig en element b. niet geloofwaardig geacht. Vanwege het ongeloofwaardig zijn van element b, heeft verweerder de elementen c en d eveneens niet geloofwaardig geacht.
2.3.
Verweerder stelt zich samengevat op het standpunt dat het niet geloofwaardig is dat eiser afkomstig is uit de wijk [wijk] in de stad [plaats], omdat hij een groot aantal herkomstvragen niet heeft weten te beantwoorden. Van eiser mag als veertienjarige schoolgaande jongen verwacht worden dat hij meer weet te vertellen over de plaats waar hij is opgegroeid. De twee moskeeën die eiser heeft genoemd zijn niet terug te vinden op kaarten. Ook heeft hij het precieze adres waar hij gewoond heeft, niet kunnen noemen. Eiser heeft verklaard dat hij onderwijs heeft gevolgd aan de [school] school. Deze school ligt in [plaats], maar verweerder vindt het niet geloofwaardig dat eiser daar daadwerkelijk onderwijs heeft gevolgd, omdat hij heeft verklaard daar lager onderwijs te hebben gevolgd. Eveneens heeft eiser niet duidelijk kunnen maken hoe hij van zijn woning naar school zou zijn gegaan. Eiser heeft verder niet kunnen verklaren welke buurten, wijken of districten grenzen aan de wijk [wijk]. De twee parken die eiser heeft genoemd zijn niet terug te vinden op kaarten. Ook heeft eiser geen enkele naam van een ziekenhuis, vliegveld, stadion, spoorlijn of museum kunnen noemen. Omdat eisers herkomst niet geloofwaardig is, is zijn ontvoering en mishandeling door zijn oom en de ontvoering van zijn vader evenmin geloofwaardig. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, aldus verweerder.
3. Eiser bestrijdt gemotiveerd het standpunt van verweerder dat element b ongeloofwaardig is. Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte niet de relevante elementen c en d heeft beoordeeld en zijn asielrelaas ten aanzien van deze elementen onbesproken heeft gelaten. Eiser wijst er op dat hij is gevlucht met zijn tante en dat aan haar wel een asielvergunning is verstrekt. Haar asielrelaas is geloofwaardig geacht, terwijl sprake is van dezelfde asielmotieven. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een kopie van het nader gehoor van zijn tante overgelegd. Verder is volgens eiser opmerkelijk dat door verweerder niet wordt ingegaan op het feit dat bij eiser sprake is van trauma of anderszins zeer ingrijpende gebeurtenissen. Er is geadviseerd dat rekening gehouden moet worden met eisers leeftijd en dat extra pauzes ingelast moeten worden. Verweerder heeft dit niet serieus genomen waardoor het gehoor niet zorgvuldig is geweest. Ten slotte betoogt eiser dat de beslissing geen recht doet aan het beginsel dat het belang van het kind voorop dient te staan. Hoewel eiser gedurende zijn minderjarigheid Nederland niet uitgezet zal worden, heeft hij belang bij directe toelating, omdat hij anders geen (of slechts beperkte) aanspraak kan maken op faciliteiten die inburgering en scholing mogelijk maken.
4. De rechtbank overweegt dat eisers beroepsgrond dat het nader gehoor niet
zorgvuldig heeft plaatsgevonden, niet slaagt. Uit het Medisch advies horen en beslissen van 7 juni 2016 komt naar voren dat tijdens het gehoor rekening moet worden gehouden met ‘mogelijk fors emotionele reactie op het doorgemaakt verleden’ en wordt geadviseerd om zo nodig een extra pauze in te lassen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder tijdens het nader gehoor niet voldoende rekening heeft gehouden met dit advies. Eiser heeft bovendien zelf aan het eind van het gehoor aangegeven dat alles goed ging.
5.1.
De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte de elementen c en d niet inhoudelijk heeft beoordeeld, slaagt wel.
5.2.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder, omdat hij de herkomst van eiser ongeloofwaardig acht, de relevante elementen c en d niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De reden hiervoor is dat de ontvoering en mishandeling van eiser en de ontvoering van zijn vader hebben plaatsgevonden in de wijk [wijk] in de stad [plaats], terwijl de herkomst uit [wijk] juist ongeloofwaardig is geacht. Verweerder heeft dit ter zitting ook bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de elementen c en d de kern van eisers asielrelaas en zijn deze elementen niet onlosmakelijk verbonden met element b. Immers, ook wanneer eisers herkomst niet geloofwaardig is, kunnen de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Daar komt bij dat de asielaanvraag van eisers tante, met wie eiser is gevlucht, bij besluit van 18 juni 2016 is ingewilligd. Uit het verslag van het nader gehoor van 16 juni 2016 in de zaak van eisers tante blijkt dat zij ook is bevraagd over de vluchtmotieven van eiser. Zij heeft, zo blijkt uit het verslag, op vrijwel al die punten die de kern van eisers asielrelaas raken gedetailleerd en gelijkluidend verklaard. Verweerder heeft ook gezien de verklaringen van de tante ten onrechte de relevante elementen c en d niet inhoudelijk op geloofwaardigheid beoordeeld.
5.3
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met het beleid van verweerder met betrekking tot de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling genomen. Volgens paragraaf C/4.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 worden immers alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen. Verweerders werkwijze strookt ook niet met artikel 31 van de Vw 2000. Het bepaalde in dat artikel laat immers expliciet de mogelijkheid open dat op zichzelf staande omstandigheden een rechtsgrond voor verlening van een asielvergunning kunnen vormen.
5.4.
Omdat verweerder de geloofwaardigheid van de kern van eisers asielrelaas ten onrechte niet heeft beoordeeld, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.
5.5
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Dit betekent dat verweerder opnieuw op de aanvraag moet beslissen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Verweerder zal de relevante elementen c en d inhoudelijk dienen te beoordelen en een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dienen te verrichten. Vanwege de opnieuw door verweerder te verrichten integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, laat de rechtbank de beroepsgrond over het ongeloofwaardig gevonden element b in deze procedure onbesproken.
5.6.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten. Die kosten worden forfaitair begroot op een bedrag van € 992, - (één punt voor het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, € 496, - per punt met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992, - (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2016.
de griffier de rechter
De griffier is buiten staat te uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: JvB

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.