ECLI:NL:RBDHA:2016:10518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 95
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en beoordeling van vermoeidheid bij multiple sclerose

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, die lijdt aan multiple sclerose (MS), had een WIA-aanvraag ingediend en was het niet eens met de indeling in arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80% die door het Uwv was vastgesteld. Eiser stelde dat hij in medisch opzicht ernstiger beperkt was dan door de verzekeringsarts was aangenomen en dat hij in aanmerking moest komen voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid (IVA).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de intense vermoeidheid die eiser ervaart, een bekend nevenverschijnsel is van MS en dat deze vermoeidheid in causaal verband staat met zijn ziekte. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat de onderbouwing van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid onvoldoende was. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen, waarbij ook het recht op een IVA-uitkering moet worden beoordeeld. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 992,--.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, vooral in gevallen waar complexe medische aandoeningen zoals MS aan de orde zijn. De rechtbank heeft de noodzaak onderstreept voor een deugdelijke onderbouwing van de medische standpunten van het Uwv, vooral wanneer deze afwijken van de conclusies van deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/95

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder met ingang van 16 april 2015 aan eiser een Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend, berekend naar arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%.
Bij besluit van 23 juli 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder een nieuwe WIA-aanvraag van eiser afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was in de periode van 19 december 2012 tot en met 8 april 2013 via Randstad Uitzendbureau B.V. werkzaam als callcenter medewerker bij [bedrijf] voor gemiddeld 38 uur per week. Na het einde van dit dienstverband is aan eiser per 9 april 2013 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 18 april 2013 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld als gevolg waarvan aan eiser een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is toegekend.
1.2
Kort voorafgaande aan zijn ziekmelding van 18 april 2013 werkte eiser op twee dagen, 15 en 16 april 2013, via uitzendbureau Olympia Projecten B.V. als veilingmedewerker op de bloemenveiling gedurende 4 uur per dag. Eiser heeft zich op 23 april 2013 voor dit werk ziekgemeld, waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. Bij besluit van 10 februari 2014 heeft verweerder deze ZW-uitkering per 6 februari 2014 beëindigd, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Bij besluit van 27 mei 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Hangende dit beroep heeft de rechtbank de medisch deskundige dr. A.H.C. Geerlings, neuroloog, benoemd om van verslag en advies te dienen. Dr. Geerlings, voornoemd, heeft op 2 maart 2015 rapport uitgebracht. Op grond van dit rapport van de rechtbank-deskundige, die eiser als gevolg van de bij hem vastgestelde ziekte multiple sclerose (MS) per 6 februari 2014 ongeschikt achtte voor zijn werk als bloemenveilingmedewerker, heeft verweerder de hersteldverklaring per 6 februari 2014 ingetrokken en is de ZW-uitkering van eiser voortgezet.
1.3
In verband met het bereiken van het einde van zijn wachttijd heeft eiser op 1 april 2015 een WIA-aanvraag ingediend bij verweerder. Bij het primaire besluit I heeft verweerder beslist dat eiser per 16 april 2015 in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43%. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit I gehandhaafd.
2. In beroep heeft eiser -samengevat- aangevoerd dat hij in medisch opzicht ernstiger beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is aangenomen. Eiser meent primair in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Inkomens-verzekering voor volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid (IVA) ingevolge de WIA omdat hij als gevolg van zijn ziekte MS niet kan werken. In dit verband wijst eiser op het deskundigen-rapport van 2 maart 2015 van de door de rechtbank benoemde neuroloog dr. Geerlings. Ten subsidiaire stelt eiser zich op het standpunt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist is en dat de geduide functies ongeschikt voor hem zijn.
3. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser, zoals ook ter zitting van de zijde van eiser is aangegeven, niet is gericht tegen de ongegrondverklaring in het bestreden besluit van zijn bezwaar tegen het primaire besluit II. In geschil is of verweerder eiser bij de toekenning van WIA-uitkering per 16 april 2015 terecht en op goede gronden heeft ingedeeld in arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Rechtbankdeskundige dr. Geerlings heeft in zijn in het kader van de ZW-procedure uitgebrachte rapport van 2 maart 2015 met betrekking tot de datum van 6 februari 2014 als zijn oordeel uitgesproken dat de intense vermoeidheid, die eiser ervaart, een bekend probleem bij MS is en “daardoor wordt verklaard”. De deskundige heeft vervolgens bij het vaststellen van beperkingen aangaande arbeidsverrichting geoordeeld, dat de belangrijkste beperking die ten aanzien van eiser heeft te gelden de vermoeidheid is als gevolg van MS. Deze vermoeidheid, zo heeft de deskundige benadrukt, is dus niet onverklaard maar moet beschouwd worden als een gevolg van een gediagnosticeerd ziekteproces waaraan eiser leidt sedert april 2013. Concluderend heeft de deskundige geoordeeld dat eiser op grond van vermoeidheid niet in staat is tot enige arbeid in welke vorm dan ook en daarom met ingang van 6 februari 2014 ongeschikt is voor het uitvoeren van zijn laatst verrichte arbeid van medewerker bloemenveiling.
4.2
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige dr. Geerlings heeft verzekeringsarts b&b [naam van verzekeringsarts] het standpunt ingenomen dat uit de neurologische expertise van de deskundige blijkt dat vermoeidheid bij MS hoort als inherent verschijnsel en dat eiser meer functioneel beperkt was dan werd verondersteld. De verzekeringsarts b&b komt daarop tot de conclusie dat er, zoals hij stelt, geen verzekerings-medische argumenten zijn om de visie van de neuroloog te betwijfelen.
4.3
In het kader van zijn WIA-aanvraag is eiser op 29 april 2015 onderzocht door de primaire verzekeringsarts [naam van verzekeringsarts 2] , die in zijn rapport van 7 mei 2015 meerdere discrepanties constateert tussen de bevindingen bij het medisch onderzoek en “de conclusie uit de expertise die is verricht op 2 maart 2015”, het rapport van de deskundige Geerlings. De verzekeringsarts heeft wel op energetische gronden een medische urenbeperking van 30 uur per week aan de orde geacht. Verzekeringsarts b&b [naam van verzekeringsarts 3] heeft op 10 december 2015 rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat de primaire verzekeringsarts de medische belastbaarheid van eiser op juiste wijze heeft ingeschat en dat de medische onderbouwing van het primaire besluit geheel kan worden gehandhaafd. In zijn overwegingen stelt de verzekeringsarts b&b vervolgens dat “de enige tegenstrijdigheid die zich lijkt voor te doen is die met hoe de expert-neuroloog aankeek tegen de belastbaarheid. Deze expert lijkt geheel te zijn voorbijgegaan aan het hierboven aangehaald consistentiebeginsel voor dit soort keuringen. Dat is jammer en wreekt zich ook in deze beoordeling. Het is niet zo dat de heer [eiser] niet doet, omdat hij niets kan of slechts enkele uurtjes van de dag aan de nodige zelfzorg kan tegemoetkomen. Hij doet veel meer.”
4.4
De rechtbank leidt uit het medisch oordeel van dr. Geerlings af dat de intense vermoeidheid die eiser ervaart, een bekend fenomeen is bij de ziekte MS en derhalve daarmee in causaal verband staat. Deze vermoeidheid, die volgens de deskundige leidend is voor eisers mogelijkheden om activiteiten te ontwikkelen, maakt dat hij slechts gedurende twee uur per dag in staat moet worden geacht enige activiteit uit te voeren waarna geen tijd meer resteert voor het verrichten van arbeid. Veronachtzaming van deze leefregel, zo begrijpt de rechtbank, leidt niet tot verbetering van de klachten en zou zelfs het optreden van meer uitvalsverschijnselen kunnen provoceren. Dat vermoeidheid past bij de aandoening MS en bij eiser op de voorgrond staat, is ook bij brief van 21 juli 2014 bevestigd door de behandelend neuroloog van het Medisch Centrum Haaglanden. Verzekeringsarts b&b Declercq heeft daarop in zijn reactie op het oordeel van dr. Geerlings te kennen gegeven dat er geen argumenten zijn om de visie van dr. Geerlings te betwijfelen en dat eiser meer functionele beperkingen had dan aanvankelijk werd verondersteld.
4.5
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank op toereikende wijze objectief komen vast te staan dat eiser in verband met de ziekte MS te kampen heeft met vermoeidheid van ingrijpende aard die forse -energetische- beperkingen teweeg brengt. Zulks is vastgesteld per de datum van 6 februari 2014 in de vorige ZW-procedure en geldt, gelet op het progressieve karakter van MS, zeker ook ten tijde van de hier aan de orde zijnde datum in geding van 16 april 2015. Met dit oordeel acht de rechtbank niet verenigbaar het medisch standpunt van de beide verzekeringsartsen van verweerder in de onderhavige zaak, dat eiser in staat is gedurende 30 uur per week arbeid te verrichten.
4.6
De stelling van de primaire verzekeringsarts dat er enige discrepanties zijn tussen de geclaimde ziekte en de bevindingen bij onderzoek en de enkele bevestiging daarvan door verzekeringsarts b&b [naam van verzekeringsarts 3] , die geen zelfstandig onderzoek bij eiser heeft uitgevoerd, kan de rechtbank niet aanmerken als een voldoende onderbouwing van de ten aanzien van eiser vastgestelde medische urenbeperking van 30 uur per week. Het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat dr. Geerlings bij de vaststelling van de belastbaarheid van eiser geheel is voorbijgegaan aan het consistentiebeginsel, stuit, wat van dit standpunt ook zij, naar het oordeel van de rechtbank niet alleen af op de aanwezigheid bij eiser van geobjectiveerde vermoeidheidsproblematiek, maar ook op het medisch oordeel van collega-verzekeringsarts b&b Declercq, die het rapport van dr. Geerlings ten volle heeft onderschreven.
4.7
Op grond van het hiervoor overwogene moet worden geconcludeerd dat het medisch onderzoek door verweerder niet zorgvuldig is geweest. Uitgaande van een genoegzaam geobjectiveerd verband tussen de ziekte van eiser en zijn vermoeidheidsklachten, had het op verweerders weg gelegen zorg te dragen voor een deugdelijke onderbouwing van zijn afwijkend standpunt. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze voorbereid en tot stand gekomen en tevens ondeugdelijk gemotiveerd.
5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit tevens het recht van eiser op een IVA-uitkering zal hebben te beoordelen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vastgesteld op € 992,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.M. Braam, rechter, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.