1.2.Op grond van het overgangsrecht, zoals neergelegd in artikel 78z, tweede lid, van de op 1 januari 2015 in werking getreden Pw, heeft verweerder met het primaire besluit beoogd om het aan eiser toegekende recht op bijstand vóór 1 juli 2015 in overeenstemming te brengen met de Pw.
2. Het bestreden besluit berust op de grondslag dat verweerder op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw niet langer bevoegd is om aan eiser tijdelijk ontheffing te verlenen van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw neergelegde
re-integratieverplichting. Verweerder heeft verder vastgesteld dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Pw. Dat betekent volgens verweerder dat op eiser vanaf 1 juli 2015 weer een re-integratieverplichting rust.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. Verweerder is ermee bekend dat eiser psychische klachten heeft waarvoor hij medicatie gebruikt. Verweerder had medisch advies moeten inwinnen over eisers geestelijke en lichamelijke belastbaarheid.
4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Pw is, voor zover van belang, een belanghebbende verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
In artikel 9, tweede lid, van de Pw is bepaald dat het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
Ingevolge het vijfde lid zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
5. Naar aanleiding van de opmerkingen daarover ter zitting van de gemachtigde van verweerder stelt de rechtbank voorop dat eiser procesbelang heeft bij onderhavig beroep. Eiser was immers tijdelijk ontheven van de re-integratieverplichting en met onderhavige besluitvorming beoogt verweerder eiser alsnog de re-integratieverplichting op te leggen. Daarbij heeft verweerder geoordeeld dat eiser niet valt onder het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de Pw op de grond dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Uit het beroepschrift blijkt dat eiser beoogt te bereiken dat verweerder hem wél als zodanig aanmerkt. Indien hij daarin zou slagen zou het rechtsgevolg zijn dat op eiser niet de re-integratieverplichting komt te rusten. Daarmee verschilt deze situatie van die waarin een bijstandsgerechtigde in een aanvraagsituatie opkomt tegen de uit artikel 9 voortvloeiende verplichtingen.
6. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder medisch onderzoek heeft mogen vaststellen dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft eiser eerder tijdelijk ontheffing verleend van de uit artikel 9 van de tot 1 januari 2015 geldende Wwb voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank begrijpt dat dit was vanwege ernstige agressieproblematiek bij eiser. Met het bestreden besluit beoogt verweerder de bestaande situatie te veranderen in het nadeel van eiser. Dat betekent dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Daarvoor is een medisch advies in dit geval noodzakelijk. De rapportage van verzekeringsarts [verzekeringsarts] van 22 november 2012 is daarvoor reeds vanwege het tijdsverloop niet toereikend.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank merkt hierbij op dat als verweerder opnieuw niet tot een zorgvuldige medische beoordeling kan komen door de houding van eiser, zoals in het verleden het geval was, dit voor rekening en risico van eiser zal dienen te komen.
8. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.