ECLI:NL:RBDHA:2016:10433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
awb 16 / 14278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2016 een mondelinge uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.C.M.E. Schijvenaars, had de aanvraag ingediend met het doel om bij een familielid in Somalië te verblijven, waarbij hij zich beroept op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De staatssecretaris had de aanvraag op 25 maart 2016 afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard in een besluit van 13 juni 2016.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank overwogen of er sprake was van gezinsleven tussen eiser en zijn referent, die als pleegkind werd aangeduid. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als pleegkind van referent kon worden beschouwd, en dat er geen gezinsleven bestond in de zin van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de referent nooit zelfstandig voor eiser had gezorgd en dat de dagelijkse verzorging door de moeder van de referent plaatsvond. Eiser's argumenten over de relatie tussen referent en zijn echtgenote werden niet gevolgd, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd met bewijs.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/14278
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 augustus 2016 in de zaak tussen
[naam 1] , eiser,
gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid [referent] in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden’ in de procedure Toegang en Verblijf (TEV), afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Tussen partijen is in geschil of er tussen referent en eiser, zijn gestelde pleegkind, sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ingevolge het bepaalde in B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan tussen minderjarige kinderen en hun opvang- of pleegouders sprake zijn van gezinsleven als er voldoende invulling wordt gegeven aan de relatie. Er wordt uitgegaan van gezinsleven als het minderjarige kind is opgenomen in en wordt verzorgd door het gezin van de opvang- of pleegouders, als ware het hun eigen kind.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gezinsleven tussen eiser en referent. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een situatie waarin hij was opgenomen in en verzorgd werd door het gezin van referent. Referent heeft immers nooit zelfstandig voor eiser gezorgd. Eiser verbleef bij de moeder van referent, die de dagelijkse verzorging op zich nam. Referent was de gehele dag werken. Met de enkele stelling dat referent, als man, aan het hoofd van het gezin staat heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een invulling van het gezinsleven. Dat de echtgenote van referent voor eiser heeft gezorgd, kan niet blijken uit haar verklaringen tijdens de nareisprocedure. Zij heeft immers verklaard zij bij haar moeder woonde toen referent het land verliet.
4. In beroep heeft eiser gesteld dat de verhouding tussen de echtgenote van referent en referent ernstig was verstoord, waardoor referent niet juist heeft verklaard. Zijn echtgenote heeft steeds gezegd dat eiser was overleden, terwijl referent later hoorde dat zijn echtgenote eiser had afgestaan aan een ander gezin. Pas toen eiser bij de moeder van referent is teruggebracht, begreep referent dat eiser nog in leven was.
5. De rechtbank volgt eiser niet. Referent heeft dit al in zijn begeleidende brief van 26 januari 2016 bij de huidige aanvraag aangegeven, terwijl hij verwijst naar zijn gehoor in zijn eerste asielprocedure (2012) ter onderbouwing van de stelling dat zijn echtgenote voor eiser heeft gezorgd. Nog los van het feit dat hieruit zou blijken dat eiser gedurende zeven jaar in een ander gezin is opgenomen, verzorgd en opgevoed, heeft eiser zijn stelling niet met documenten onderbouwd. Referent heeft niet onderbouwd aangegeven waarom zijn verklaring moet worden gevolgd, in plaats van die van zijn echtgenote. Ook is er geen verklaring van bijvoorbeeld de echtgenote of de moeder van referent die de geschetste gang van zaken bevestigt.
6. Ook de stelling dat de moeder van referent niet langer voor eiser kan zorgen wegens medische problemen, is niet met enig document onderbouwd en kan dan ook niet slagen.
7. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat eiser als pleegkind van referent kan worden beschouwd, zodat geen sprake is van een gezinsleven tussen eiser en referent.
8. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. Dat verweerder in bezwaar in het kader van de volledige heroverweging zijn motivering nader heeft onderbouwd met de verklaring van echtgenote van referent is in dit verband niet relevant. De beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier, op 29 augustus 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.