ECLI:NL:RBDHA:2016:10429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
09/807110-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van voertuigen en deelname aan criminele organisatie met oogmerk van diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van opzetheling van twee voertuigen, te weten een Renault Captur en een BMW X5, en deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk tot diefstal. De verdachte, geboren in Ghana en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het verwerven van deze voertuigen terwijl hij wist dat ze door misdrijf verkregen waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 23 mei 2016 en 15 augustus 2016, waarbij de officier van justitie, mr. M. Fikenscher, en de raadsman van de verdachte, mr. M.J. Lamers, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de meeste tenlastegelegde feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie, en heeft de verdachte vrijgesproken van deze feiten. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Renault Captur en de BMW X5. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die gericht waren op het verwerven van deze voertuigen, terwijl hij wist dat ze gestolen waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807110-16
Datum uitspraak: 29 augustus 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] (Ghana),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting huis van bewaring “ [P.I.] ”,
te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 mei 2016 (pro forma zitting) en 15 augustus 2016 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Fikenscher en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 augustus 2016 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2015
tot en met 13 februari 2016 te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of te
Pijnacker, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten o.a.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten: de
diefstal en/of heling van auto's;
2.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 9 november 2015 tot en met
10 november 2015 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto
(Renault Capture met kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 november 2015
tot en met 13 februari 2016 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen en/of Bunnik,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een auto (Renault) heeft verworven, voorhanden gehad en/of
overgedragen,
terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 03 februari 2016 te Hoofddorp, in de gemeente
Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een auto van het merk BMW (kenteken: [kenteken 2] ), geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- een auto van het merk BMW (kenteken: [kenteken 3] ), geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 3 februari 2016 tot en met 13
februari 2016 te Hoofddorp en/of Pijnacker en/of Rotterdam en/of
's-Gravenhage, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten
- een auto (BMW met kenteken [kenteken 2] ) en/of
- een auto (BMW met kenteken [kenteken 3] )
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van dit goed/deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
hij op of omstreeks 10 februari 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een auto (BMW met kenteken [kenteken 4] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdsstippen in de periode van 10 februari 2016 tot en met
14 februari 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Pijnacker en/of
Rotterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een auto (BMW met kenteken [kenteken 4] ) heeft verworven,
voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 13 februari 2016, te 's-Gravenhage,
althans in Nederland,
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 5000 euro, de werkelijke aard,
de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of heeft verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten
voornoemd geldbedrag van 5000 euro, was, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag
van 5000 euro, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6.
hij op of omstreeks 13 februari 2016 te Bunnik, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven,
terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden
dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op
grond van enig wettelijk voorschrift,
tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel
66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij - met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en E. [medeverdachte 4] alsook [medeverdachte 2] - heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had de diefstal en heling van auto’s. Deze voertuigen zouden vervolgens worden verscheept naar Ghana. Ook wordt hem verweten dat hij zich (tezamen met anderen) schuldig heeft gemaakt aan de diefstal dan wel heling van vier specifieke auto’s. Daarnaast wordt hem verweten dat hij 5000 euro heeft witgewassen en als vreemdeling illegaal in Nederland heeft verbleven.
De vragen waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, zijn kort gezegd de volgende:
  • heeft verdachte de vier auto’s (samen met anderen) gestolen, dan wel heeft hij geweten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze auto’s gestolen waren toen hij de auto’s verwierf of voorhanden kreeg;
  • is er sprake geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met het oogmerk tot het plegen van dergelijke misdrijven en heeft verdachte daaraan deelgenomen;
  • is het geldbedrag van 5000 euro afkomstig uit enig misdrijf en is er, in het geval van opbrengsten uit eigen misdrijf, sprake geweest van een verhullingshandeling;
  • heeft verdachte in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd.
3.2
Geëiste vrijspraken: feiten 2 primair, 5 en 6
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 2 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich in de tenlastegelegde periode schuldig hebben gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Er is veel telefoonverkeer geweest, allen hadden contact met [verdachte] (en sommigen ook onderling), dat contact blijkt of lijkt (deels) te gaan over dozen, geldbedragen, auto’s en/of transporten naar Ghana en zij zijn aanwezig geweest op een bedrijfsterrein in Pijnacker. Op dit terrein heeft [medeverdachte 1] een “Shipping en Trading” onderneming en is door de politie een zeecontainer aangetroffen met daarin een gestolen auto, een BMW X5. Uit de tapgesprekken en bevindingen ten tijde van de aanhouding van verdachte en medeverdachten kan worden opgemaakt dat zij hadden moeten weten dat de organisatie het plegen van misdrijven voor ogen had of zelfs wisten dat de organisatie de diefstal en heling van auto’s tot doel had, aldus (telkens) de officier van justitie.
Ook het onder 2 subsidiair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat de auto werd verplaatst door [medeverdachte 2] , er een ander kenteken in de ruiten was gegraveerd en de verdachte en medeverdachten wisten dat het om een gestolen auto ging. Met betrekking tot feiten 3 en 4 merkt zij op dat zij met name op basis van de verklaring van [medeverdachte 4] tot een bewezenverklaring komt.
3.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten.
Voor wat betreft feit 1 heeft de raadsman betoogd dat als er al sprake is geweest van samenwerking, het niet om een gestructureerd samenwerkingsverband ging en ook geen bewijs bestaat voor criminele activiteiten.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair geldt dat verdachte geen wetenschap of vermoeden had van de criminele herkomst van het voertuig.
Voor wat betreft de feiten 3 en 4 heeft de raadsman het volgende opgemerkt. Niet vast is komen te staan dat de in de feit 3 genoemde auto’s toen en daar zijn weggenomen. Op geen van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden is namelijk een kenteken te zien. Het is dus maar zeer de vraag of de auto’s die genoemd worden in de tenlastelegging ook de auto’s zijn die op de camerabeelden te zien zijn. Voorts is niet komen vast te staan dat de in de container aangetroffen auto de in feit 4 genoemde auto betreft. Een nader proces-verbaal van de dienst Voertuigcriminaliteit ontbreekt immers. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat verdachte betrokken was bij of wetenschap had van het wegnemen van de onder feiten 3 en 4 genoemde voertuigen en evenmin dat hij daarover de beschikkingsmacht heeft gehad. Alleen [medeverdachte 4] heeft daar (summier) over verklaard. Die verklaring moet echter als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven. Subsidiair geldt dat het slechts om één verklaring geldt, die geen wettig bewijs oplevert wegens het ontbreken van steunbewijs. Meer subsidiair geldt dat een eventuele bewezenverklaring in doorslaggevende mate op de verklaring van [medeverdachte 4] zou berusten, terwijl de verdediging hem niet heeft kunnen ondervragen nu hij zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. De raadsman heeft naar het Vidgen arrest verwezen en een voorwaardelijk verzoek gedaan om [medeverdachte 4] alsnog als getuige te horen.
3.5
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
Voor het aannemen van een criminele organisatie is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Om te kunnen spreken van deelneming in een criminele organisatie is nodig dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort én een aandeel heeft in gedragingen, dan wel die gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (het naaste doel van de organisatie). Het is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
De officier van justitie heeft verwezen naar de intensieve contacten tussen verdachte en medeverdachten. De inhoud van die gesprekken is echter (veelal) onbekend en een groot deel van die gesprekken zijn (ver) voor de tenlastegelegde periode gevoerd. In de gevallen waarin in de uitgewerkte tapgesprekken wordt gesproken over auto’s, geldbedragen en verschepingen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het gaat om gestolen auto’s. Ook indien dit in een aantal gevallen wel zou kunnen worden aangenomen, dan nog is de rechtbank van oordeel dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten biedt om te komen tot een bewezenverklaring van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van enige duur tussen verdachte en medeverdachten, dat zich op georganiseerde wijze bezig hield met de diefstal en heling van auto’s.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2, subsidiair
De bewijsmiddelen
Op 13 februari 2016 is verdachte [verdachte] getapt en geobserveerd. Hieruit is gebleken dat [verdachte] die dag vanaf ongeveer 16.00u rondreed in een blauwe Mercedes en een afgesproken ontmoeting had met [medeverdachte 2] op de [adres 1] te Capelle aan de IJssel. Hiervandaan reed de blauwe Mercedes naar de Nancy Zeelenbergsingel (te Rotterdam). Op dat adres stapte een blanke man uit de blauwe Mercedes en enkele momenten later reed een Renault Captur met het kenteken [kenteken 5] weg vanaf deze locatie. Enkele minuten later werd [verdachte] gebeld door [medeverdachte 2] , die zei dat hij moest tanken. Nadat beide auto’s na het tanken weer waren weggereden, besloot de politie om beide auto’s aan te houden. Op dat moment werd [verdachte] wederom gebeld door [medeverdachte 2] , die zei dat de politie voor en achter hem reed en hem staande ging houden. Hij zei:
“Ik wist dit he, ik had dit kunnen weten, kijk hij komt nu. Problemen dit he, heb je nog gevraagd voor die kenteken of het goed was ja of nee?”. Daarop werden beide auto’s aangehouden en bleken [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de blauwe Mercedes te zitten en [medeverdachte 2] in de Renault Captur. [2]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij werd gebeld door iemand en later werd opgehaald door drie mannen om een Renault weg te brengen naar Utrecht. Hij heeft de betreffende auto met deze mannen opgehaald vanaf een parkeerplaats in Schenkel of Prinsenland, op de grens van Rotterdam en Capelle aan de IJssel. [3]
De Renault Captur met het kenteken [kenteken 5] bleek voorzien te zijn van valse kentekenplaten. [4] In de ruiten van het voertuig stond het oorspronkelijke kenteken [kenteken 1] gegraveerd. [5]
Blijkens de aangifte van N. van den Nouwenland was zijn Renault Captur met het kenteken [kenteken 1] tussen 9 en 10 november 2015 gestolen vanaf een parkeerterrein aan de [adres 2] te Gilze (Noord-Brabant). [6]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 13 februari 2016 in de middag thuis was en geen enkele auto naar Ghana heeft verscheept. Hij koopt auto’s van ene Bollie, die hij via Marktplaats kent, en dan verkoopt hij die auto’s door aan anderen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte 2] niet kent. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze auto van Bollie had gekocht, dat hij diens naam wel kende maar niet wilde noemen en dat de Renault door een ander naar Ghana zou worden verscheept.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Renault Captur. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat verdachte de gestolen Renault Captur heeft verworven, dat hij [medeverdachte 2] heeft gevraagd om deze auto te rijden naar Utrecht en daartoe [medeverdachte 2] bij de auto heeft afgezet en in een andere auto met hem mee is gereden, terwijl hij ondertussen telefonisch contact met hem onderhield. De auto was voorzien van valse kentekenplaten, hetgeen kenbaar was doordat in de ramen een afwijkend kenteken stond gegraveerd. Het voorgaande roept vragen op die verdachte niet geloofwaardig heeft beantwoord. Verdachte heeft geen verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van de auto en heeft kennelijk leugenachtig verklaard dat hij die betreffende middag thuis was en dat hij [medeverdachte 2] niet kent. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat de door hem verworven auto van diefstal afkomstig was, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Hoewel [medeverdachte 2] zich ervan bewust lijkt te zijn geweest dat de auto mogelijk uit enig misdrijf afkomstig was en hem mogelijk schuldheling kan worden verweten, kan niet worden vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Daarmee is er geen sprake van medeplegen door [medeverdachte 2] aan opzetheling en heeft verdachte daarin alleen gehandeld.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan de onder 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
De rechtbank merkt overigens op dat onder feit 2 primair is beschreven dat het gaat om een Renault Captur met kenteken [kenteken 1] . Onder feit 2 subsidiair is slechts vermeld dat het gaat om een Renault, maar het lijdt geen twijfel dat hier dezelfde auto is bedoeld. Ter terechtzitting is gebleken dat ook de verdediging daarvan uitgaat, zodat, nu de verdediging daarmee niet in diens belangen geschaad, de rechtbank de tenlastelegging aldus verbeterd zal lezen.
Feit 3
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 2] is zijn BMW X5 (kenteken [kenteken 2] ) tussen 20 januari 2016 en 13 februari 2016 weggenomen vanaf een parkeerterrein bij het hotel Van der Valk aan de A4. Vanaf diezelfde locatie is tussen 25 januari 2016 en 25 februari 2016 ook de BMW X5 (kenteken [kenteken 3] ) van [slachtoffer 3] weggenomen.
De camerabeelden van dit parkeerterrein van 3 februari 2016 zijn beschreven in een proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal en de verklaring van [medeverdachte 4] valt op te maken dat [medeverdachte 4] op 3 februari 2016 met een Seat Ibiza het parkeerterrein oprijdt. Even later verlaat de Seat Ibiza het parkeerterrein, gevolgd door twee voertuigen, volgens de politie alle twee een
BMW X5. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 3 februari 2016 twee jongens voor [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) had geregeld die twee auto’s naar een stuk grond in Pijnacker wilden rijden, waar ze containers in werden gereden. [verdachte] had hem van tevoren de autosleutels gegeven en was aanwezig in Pijnacker. Hij herkent [verdachte] op een foto en verklaart dat [verdachte] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [vriendin verdachte] , de vriendin van [verdachte] , heeft verklaard dat zij [verdachte] noemt en dat hij gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer] .
Uit het dossier blijkt dat de politie ervan uitgaat dat op 3 februari 2016 de voornoemde auto’s van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn weggenomen. Echter, noch uit de camerabeelden zelf, noch uit het proces-verbaal valt op te maken van welke kentekens de twee op 3 februari 2016 waargenomen voertuigen waren voorzien. Door een verbalisant is weliswaar aangegeven dat op 3 februari 2016 een BMW X5 met kenteken [kenteken 2] is weggenomen, maar het blijft onduidelijk waar deze conclusie op is gebaseerd. De auto’s zijn naderhand niet aangetroffen. Nu uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze kan worden afgeleid van welke kentekens de twee op 3 februari 2016 waargenomen voertuigen waren voorzien, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat het de ten laste gelegde auto’s betreft. In dit verband weegt mee dat beide aangevers een ruime periode noemen waarin de diefstal moet hebben plaatsgevonden, dat auto’s van dat type niet zeer zeldzaam zijn en dat de auto’s zijn gezien op een grote parkeerplaats met veel auto’s, zodat niet kan worden uitgesloten dat op 3 februari 2016 andere auto’s van hetzelfde type zijn waargenomen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal dan wel heling van deze twee auto’s. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
Feit 4
De bewijsmiddelen
[medeverdachte 1] is eigenaar van de onderneming [bedrijf] . Een door [medeverdachte 1] op zijn Facebook-account geplaatste flyer van deze onderneming vermeldt als adres van de onderneming [adres 3] te Pijnacker. Tijdens de hiervoor onder feit 2 besproken observatie van 13 februari 2016 is gezien dat de Mercedes, waarin verdachte zich die dag met twee medeverdachten bevond, gedurende een kleine twee uur stil heeft gestaan bij genoemd terrein. Op 14 februari 2016 werd tijdens een doorzoeking van het terrein op dit adres een zeecontainer aangetroffen. In de container stond een BMW X5 die niet voorzien was van kentekenplaten en waarvan het chassisnummer was verwijderd. De auto bleek oorspronkelijk te zijn voorzien van het kenteken [kenteken 4] . [7]
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft namens [slachtoffer 4] aangifte gedaan van diefstal van een BMW X5 met het kenteken [kenteken 4] . Deze is tussen 3 februari 2016 en 12 februari 2016 weggenomen vanaf een parkeerterrein bij het hotel Van der Valk aan de A4. [8]
De camerabeelden van dit parkeerterrein van 10 februari 2016 zijn beschreven in een proces-verbaal. Hieruit blijkt dat een Audi met kenteken [kenteken 6] op 10 februari 2016 omstreeks 19.30 uur het parkeerterrein oprijdt. Vervolgens rijdt de Audi het parkeerterrein weer af, gevolgd door, volgens de politie, een BMW X5. [9]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 10 februari 2016 de bestuurder van bovengenoemde Audi is geweest. Hij had een jongen voor [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) geregeld die een BMW X5 naar een stuk grond in Pijnacker wilde rijden, waar de auto een container in werd gereden. [verdachte] had hem van tevoren de autosleutels gegeven en was aanwezig in Pijnacker. Hij herkent [verdachte] op een foto en verklaart dat [verdachte] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [10] [vriendin verdachte] , de vriendin van [verdachte] , heeft verklaard dat zij [verdachte] noemt en dat hij gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer] . [11]
Op 10 februari 2016 omstreeks 13.48 uur belt [verdachte] (stemherkenning) met een onbekende man. Blijkens het uitgewerkte tapgesprek verloopt het gesprek als volgt:
[verdachte] : Wij hebben nieuwe gezet en gaan vandaag eentje erin doen.
NNman: Gaan jullie het op zee zetten? Heb je het bij de container gezet?
[verdachte] : Ja, en wij gaan er eentje inzetten waar het adres is. Ze zijn bezig met de papieren van de eerste. De overgebleven twee zijn ze al klaar mee. Wij brengen het vanaf 6 uur en als wij daar weggaan dan bel ik jou wel.
NNman: Oké, doei. [12]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) diefstal van de BMW X5. Uit het dossier valt niet op te maken dat verdachte de auto zelf heeft weggenomen en evenmin dat [medeverdachte 4] en degene die de auto naar Pijnacker heeft gereden het oogmerk hebben gehad zich de BMW X5 wederrechtelijk toe te eigenen, zodat van het medeplegen van diefstal geen sprake kan zijn geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank komt op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wel tot een bewezenverklaring van de opzetheling en overweegt daartoe als volgt.
Volgens gedane aangifte is de BMW X5 met het kenteken [kenteken 4] tussen 3 februari 2016 en 12 februari 2016 weggenomen vanaf een parkeerterrein bij het hotel Van der Valk aan de A4. Op 10 februari 2016 belt [verdachte] ’s middags met iemand en zegt hij dat zij vandaag eentje in de container gaan zetten waar het adres is en zij het vanaf 6 uur zullen brengen. [medeverdachte 4] heeft op 10 februari 2016 autosleutels van [verdachte] ontvangen en heeft die avond in opdracht van [verdachte] een BMW X5 vanaf bovengenoemd parkeerterrein opgehaald en naar Pijnacker laten rijden. Daar was [verdachte] aanwezig en is de auto in een container gereden. Op 13 februari 2016 is [verdachte] door het observatieteam geruime tijd op genoemd adres in Pijnacker gelocaliseerd. Op 14 februari 2016 is een BMW X5 op het terrein te Pijnacker aangetroffen in een container. De kentekenplaten en het chassisnummer waren op dat moment verwijderd. Uit onderzoek is gebleken dat deze BMW oorspronkelijk voorzien was van kenteken [kenteken 4] . De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de laatstgenoemde bevinding van het ondersteuningspunt autocriminaliteit (OPAC) van de politie, vastgelegd in een op ambtseed afgelegd proces-verbaal van een politieambtenaar. Dat zich in het dossier geen separaat proces-verbaal van het OPEC hieromtrent bevindt, doet daar niet aan af. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de aangetroffen BMW X5 de BMW uit de hiervoor genoemde aangifte betreft.
De verdachte heeft geen verklaring willen afleggen toen de rechtbank hem bovengenoemd tapgesprek voorhield. Deze bewijsmiddelen tezamen ondersteunen in sterke mate de verklaring van [medeverdachte 4] dat de BMW X5 in opdracht van [verdachte] door een ander is weggenomen en in de container te Pijnacker is geplaatst. De auto is op 10 februari 2016 weggenomen van een openbare parkeerplaats en kort daarna ontdaan van de kentekenplaten en het chassisnummer. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] ten tijde van het verwerven van de auto (te Pijnacker) wist dat het een door misdrijf verkregen auto betrof en de auto daarom heeft ontdaan van de unieke en herleidbare kenmerken van deze auto.
Volgens de raadsman zou sprake zijn van een situatie zoals in het Vidgen arrest, omdat hij [medeverdachte 4] niet heeft kunnen ondervragen. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake, nu de bewezenverklaring gelet op de hiervoor genoemde andere bewijsmiddelen niet in beslissende mate berust op de verklaring van [medeverdachte 4] . De rechtbank zal het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om [medeverdachte 4] als getuige te horen dan ook afwijzen. Dit verhoor acht zij ook overigens niet noodzakelijk.
Het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, met dien verstande dat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
hij in de periode van 9 november 2015 tot en met 13 februari 2016 in Nederland een goed, te weten een auto (Renault
Captur met kenteken [kenteken 1]) heeft verworven terwijl hij ten tijde van het verwerven van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij in de periode van 10 februari 2016 tot en met 14 februari 2016 te Pijnacker een goed, te weten een auto (BMW met kenteken [kenteken 4] ) heeft verworven
envoorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet in verhouding staat tot hetgeen de officier van justitie bewezen heeft geacht. De raadsman stelt zich op het standpunt dat voor hetgeen de officier van justitie bewezen heeft geacht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis passend is. In dit verband wijst de raadsman op het feit dat verdachte geen strafblad heeft en dat de omstandigheid dat er geen reclasseringsadvies is niet aan verdachte is te wijten en dus niet in zijn nadeel mag uitvallen. Voorts wijst de raadsman op de korte periode waarin de feiten zouden hebben plaatsgevonden en het beperkt aantal voertuigen dat gestolen dan wel geheeld zou zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft opzettelijk twee personenauto’s, te weten een Renault Captur en een BMW X5, geheeld. Met name de BMW X5 vertegenwoordigt een grote waarde. Verdachte heeft, om deze auto’s te kunnen helen, telkens andere personen ingeschakeld om deze auto’s voor hem weg te nemen althans te verplaatsen, waarbij telkens gebruik is gemaakt van een valse sleutel. De rechtbank is van oordeel dat deze werkwijze getuigt van een professionele aanpak en rekent verdachte aan dat hij anderen daarbij heeft betrokken. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
In beginsel zoekt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat aansluiting bij de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk overleg van sectorvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Voor opzetheling zijn echter geen oriëntatiepunten voorhanden. Ten aanzien van een passende strafmaat voor opzetheling, overweegt de rechtbank het navolgende.
Opzetheling en diefstal liggen in elkaars verlengde. De heler is immers degene die de steler faciliteert door een afzetmarkt te creëren. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de strafmaat voor opzetheling in dezelfde lijn dient te liggen als de strafmaat voor diefstal. Het LOVS kent wel oriëntatiepunten voor diefstal van een auto. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij dit oriëntatiepunt. Nu er sprake is van opzetheling van twee auto’s in een korte tijd is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een incidenteel voorval. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij diefstal van een auto in het geval van recidive. Hiervoor geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden onvoorwaardelijk.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte geen strafblad heeft. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de proceshouding van verdachte, die niet in zijn voordeel spreekt. Verdachte heeft zich zowel bij de politie als ter terechtzitting voor het grootste deel op zijn zwijgrecht beroepen en aldus geen inzicht gegeven in zijn handelen, noch de verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Gelet op de hierboven geschetste oriëntatiepunten en gezien alle bovenstaande omstandigheden, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden onvoorwaardelijk opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, de heer
[slachtoffer 3] , wordt toegewezen voor een bedrag van € 150,00, zijnde het bedrag van het eigen risico van de autoverzekering. Voor het overige deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij stelt de raadsman zich op het standpunt dat deze niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu verdachte van het betreffende feit dient te worden vrijgesproken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 subsidiair en 4 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
opzetheling;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
opzetheling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af het voorwaardelijk verzoek tot het horen als getuige van E. [medeverdachte 4] ;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. C. Fetter en N.I.S. Wallet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Zeeland, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2016.
Mr. N.I.S. Wallet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH3R016003, van de politie eenheid Den Haag, district Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 514).
2.Proces-verbaal van observatie d.d. 15 februari 2016, p. 69-72, 78; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 februari 2016, p. 142; proces-verbaal GSM [verdachte] d.d. 15 februari 2016, p. 79
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] dd 14-02-2016, p. 141 e.v.
4.Proces-verbaal van forensische opsporing dd. 26 februari 2016, p. 284
5.Proces-verbaal van onderzoek aangetroffen Renault Captur en Mercedes d.d. 14 februari 2016, p. 84
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 10 november 2015, p. 86
7.Proces-verbaal van bevindingen [adres 3] , p. 112-113; proces-verbaal van bevindingen aantreffen BMW, p. 117; proces-verbaal beelden 10 februari 2016, p. 217
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 12 februari 2016, p. 208
9.Proces-verbaal beelden 10 februari 2016, pp. 217-229
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4] d.d. 21 maart 2016, p. 306-317
11.Proces-verhaal van verhoor getuige [vriendin verdachte] , p. 272
12.Proces-verbaal tapgesprekken, p. 66; proces-verbaal GSM [verdachte] , p. 79 en proces-verhaal van verhoor getuige [vriendin verdachte] , p. 272