3.5De beoordeling van de tenlastelegging
Voor het aannemen van een criminele organisatie is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Om te kunnen spreken van deelneming in een criminele organisatie is nodig dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort én een aandeel heeft in gedragingen, dan wel die gedragingen ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (het naaste doel van de organisatie). Het is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
De officier van justitie heeft verwezen naar de intensieve contacten tussen verdachte en medeverdachten. De inhoud van die gesprekken is echter (veelal) onbekend en een groot deel van die gesprekken zijn (ver) voor de tenlastegelegde periode gevoerd. In de gevallen waarin in de uitgewerkte tapgesprekken wordt gesproken over auto’s, geldbedragen en verschepingen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het gaat om gestolen auto’s. Ook indien dit in een aantal gevallen wel zou kunnen worden aangenomen, dan nog is de rechtbank van oordeel dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten biedt om te komen tot een bewezenverklaring van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van enige duur tussen verdachte en medeverdachten, dat zich op georganiseerde wijze bezig hield met de diefstal en heling van auto’s.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Op 13 februari 2016 is verdachte [verdachte] getapt en geobserveerd. Hieruit is gebleken dat [verdachte] die dag vanaf ongeveer 16.00u rondreed in een blauwe Mercedes en een afgesproken ontmoeting had met [medeverdachte 2] op de [adres 1] te Capelle aan de IJssel. Hiervandaan reed de blauwe Mercedes naar de Nancy Zeelenbergsingel (te Rotterdam). Op dat adres stapte een blanke man uit de blauwe Mercedes en enkele momenten later reed een Renault Captur met het kenteken [kenteken 5] weg vanaf deze locatie. Enkele minuten later werd [verdachte] gebeld door [medeverdachte 2] , die zei dat hij moest tanken. Nadat beide auto’s na het tanken weer waren weggereden, besloot de politie om beide auto’s aan te houden. Op dat moment werd [verdachte] wederom gebeld door [medeverdachte 2] , die zei dat de politie voor en achter hem reed en hem staande ging houden. Hij zei:
“Ik wist dit he, ik had dit kunnen weten, kijk hij komt nu. Problemen dit he, heb je nog gevraagd voor die kenteken of het goed was ja of nee?”. Daarop werden beide auto’s aangehouden en bleken [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de blauwe Mercedes te zitten en [medeverdachte 2] in de Renault Captur.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij werd gebeld door iemand en later werd opgehaald door drie mannen om een Renault weg te brengen naar Utrecht. Hij heeft de betreffende auto met deze mannen opgehaald vanaf een parkeerplaats in Schenkel of Prinsenland, op de grens van Rotterdam en Capelle aan de IJssel.
De Renault Captur met het kenteken [kenteken 5] bleek voorzien te zijn van valse kentekenplaten.In de ruiten van het voertuig stond het oorspronkelijke kenteken [kenteken 1] gegraveerd.
Blijkens de aangifte van N. van den Nouwenland was zijn Renault Captur met het kenteken [kenteken 1] tussen 9 en 10 november 2015 gestolen vanaf een parkeerterrein aan de [adres 2] te Gilze (Noord-Brabant).
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 13 februari 2016 in de middag thuis was en geen enkele auto naar Ghana heeft verscheept. Hij koopt auto’s van ene Bollie, die hij via Marktplaats kent, en dan verkoopt hij die auto’s door aan anderen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte 2] niet kent. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze auto van Bollie had gekocht, dat hij diens naam wel kende maar niet wilde noemen en dat de Renault door een ander naar Ghana zou worden verscheept.
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Renault Captur. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat verdachte de gestolen Renault Captur heeft verworven, dat hij [medeverdachte 2] heeft gevraagd om deze auto te rijden naar Utrecht en daartoe [medeverdachte 2] bij de auto heeft afgezet en in een andere auto met hem mee is gereden, terwijl hij ondertussen telefonisch contact met hem onderhield. De auto was voorzien van valse kentekenplaten, hetgeen kenbaar was doordat in de ramen een afwijkend kenteken stond gegraveerd. Het voorgaande roept vragen op die verdachte niet geloofwaardig heeft beantwoord. Verdachte heeft geen verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van de auto en heeft kennelijk leugenachtig verklaard dat hij die betreffende middag thuis was en dat hij [medeverdachte 2] niet kent. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat de door hem verworven auto van diefstal afkomstig was, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Hoewel [medeverdachte 2] zich ervan bewust lijkt te zijn geweest dat de auto mogelijk uit enig misdrijf afkomstig was en hem mogelijk schuldheling kan worden verweten, kan niet worden vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Daarmee is er geen sprake van medeplegen door [medeverdachte 2] aan opzetheling en heeft verdachte daarin alleen gehandeld.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan de onder 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
De rechtbank merkt overigens op dat onder feit 2 primair is beschreven dat het gaat om een Renault Captur met kenteken [kenteken 1] . Onder feit 2 subsidiair is slechts vermeld dat het gaat om een Renault, maar het lijdt geen twijfel dat hier dezelfde auto is bedoeld. Ter terechtzitting is gebleken dat ook de verdediging daarvan uitgaat, zodat, nu de verdediging daarmee niet in diens belangen geschaad, de rechtbank de tenlastelegging aldus verbeterd zal lezen.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 2] is zijn BMW X5 (kenteken [kenteken 2] ) tussen 20 januari 2016 en 13 februari 2016 weggenomen vanaf een parkeerterrein bij het hotel Van der Valk aan de A4. Vanaf diezelfde locatie is tussen 25 januari 2016 en 25 februari 2016 ook de BMW X5 (kenteken [kenteken 3] ) van [slachtoffer 3] weggenomen.
De camerabeelden van dit parkeerterrein van 3 februari 2016 zijn beschreven in een proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal en de verklaring van [medeverdachte 4] valt op te maken dat [medeverdachte 4] op 3 februari 2016 met een Seat Ibiza het parkeerterrein oprijdt. Even later verlaat de Seat Ibiza het parkeerterrein, gevolgd door twee voertuigen, volgens de politie alle twee een
BMW X5. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 3 februari 2016 twee jongens voor [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) had geregeld die twee auto’s naar een stuk grond in Pijnacker wilden rijden, waar ze containers in werden gereden. [verdachte] had hem van tevoren de autosleutels gegeven en was aanwezig in Pijnacker. Hij herkent [verdachte] op een foto en verklaart dat [verdachte] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [vriendin verdachte] , de vriendin van [verdachte] , heeft verklaard dat zij [verdachte] noemt en dat hij gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer] .
Uit het dossier blijkt dat de politie ervan uitgaat dat op 3 februari 2016 de voornoemde auto’s van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn weggenomen. Echter, noch uit de camerabeelden zelf, noch uit het proces-verbaal valt op te maken van welke kentekens de twee op 3 februari 2016 waargenomen voertuigen waren voorzien. Door een verbalisant is weliswaar aangegeven dat op 3 februari 2016 een BMW X5 met kenteken [kenteken 2] is weggenomen, maar het blijft onduidelijk waar deze conclusie op is gebaseerd. De auto’s zijn naderhand niet aangetroffen. Nu uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze kan worden afgeleid van welke kentekens de twee op 3 februari 2016 waargenomen voertuigen waren voorzien, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat het de ten laste gelegde auto’s betreft. In dit verband weegt mee dat beide aangevers een ruime periode noemen waarin de diefstal moet hebben plaatsgevonden, dat auto’s van dat type niet zeer zeldzaam zijn en dat de auto’s zijn gezien op een grote parkeerplaats met veel auto’s, zodat niet kan worden uitgesloten dat op 3 februari 2016 andere auto’s van hetzelfde type zijn waargenomen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal dan wel heling van deze twee auto’s. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.
[medeverdachte 1] is eigenaar van de onderneming [bedrijf] . Een door [medeverdachte 1] op zijn Facebook-account geplaatste flyer van deze onderneming vermeldt als adres van de onderneming [adres 3] te Pijnacker. Tijdens de hiervoor onder feit 2 besproken observatie van 13 februari 2016 is gezien dat de Mercedes, waarin verdachte zich die dag met twee medeverdachten bevond, gedurende een kleine twee uur stil heeft gestaan bij genoemd terrein. Op 14 februari 2016 werd tijdens een doorzoeking van het terrein op dit adres een zeecontainer aangetroffen. In de container stond een BMW X5 die niet voorzien was van kentekenplaten en waarvan het chassisnummer was verwijderd. De auto bleek oorspronkelijk te zijn voorzien van het kenteken [kenteken 4] .
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft namens [slachtoffer 4] aangifte gedaan van diefstal van een BMW X5 met het kenteken [kenteken 4] . Deze is tussen 3 februari 2016 en 12 februari 2016 weggenomen vanaf een parkeerterrein bij het hotel Van der Valk aan de A4.
De camerabeelden van dit parkeerterrein van 10 februari 2016 zijn beschreven in een proces-verbaal. Hieruit blijkt dat een Audi met kenteken [kenteken 6] op 10 februari 2016 omstreeks 19.30 uur het parkeerterrein oprijdt. Vervolgens rijdt de Audi het parkeerterrein weer af, gevolgd door, volgens de politie, een BMW X5.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 10 februari 2016 de bestuurder van bovengenoemde Audi is geweest. Hij had een jongen voor [verdachte] (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) geregeld die een BMW X5 naar een stuk grond in Pijnacker wilde rijden, waar de auto een container in werd gereden. [verdachte] had hem van tevoren de autosleutels gegeven en was aanwezig in Pijnacker. Hij herkent [verdachte] op een foto en verklaart dat [verdachte] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] .[vriendin verdachte] , de vriendin van [verdachte] , heeft verklaard dat zij [verdachte] noemt en dat hij gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer] .
Op 10 februari 2016 omstreeks 13.48 uur belt [verdachte] (stemherkenning) met een onbekende man. Blijkens het uitgewerkte tapgesprek verloopt het gesprek als volgt:
[verdachte] : Wij hebben nieuwe gezet en gaan vandaag eentje erin doen.
NNman: Gaan jullie het op zee zetten? Heb je het bij de container gezet?
[verdachte] : Ja, en wij gaan er eentje inzetten waar het adres is. Ze zijn bezig met de papieren van de eerste. De overgebleven twee zijn ze al klaar mee. Wij brengen het vanaf 6 uur en als wij daar weggaan dan bel ik jou wel.
NNman: Oké, doei.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) diefstal van de BMW X5. Uit het dossier valt niet op te maken dat verdachte de auto zelf heeft weggenomen en evenmin dat [medeverdachte 4] en degene die de auto naar Pijnacker heeft gereden het oogmerk hebben gehad zich de BMW X5 wederrechtelijk toe te eigenen, zodat van het medeplegen van diefstal geen sprake kan zijn geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank komt op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wel tot een bewezenverklaring van de opzetheling en overweegt daartoe als volgt.
Volgens gedane aangifte is de BMW X5 met het kenteken [kenteken 4] tussen 3 februari 2016 en 12 februari 2016 weggenomen vanaf een parkeerterrein bij het hotel Van der Valk aan de A4. Op 10 februari 2016 belt [verdachte] ’s middags met iemand en zegt hij dat zij vandaag eentje in de container gaan zetten waar het adres is en zij het vanaf 6 uur zullen brengen. [medeverdachte 4] heeft op 10 februari 2016 autosleutels van [verdachte] ontvangen en heeft die avond in opdracht van [verdachte] een BMW X5 vanaf bovengenoemd parkeerterrein opgehaald en naar Pijnacker laten rijden. Daar was [verdachte] aanwezig en is de auto in een container gereden. Op 13 februari 2016 is [verdachte] door het observatieteam geruime tijd op genoemd adres in Pijnacker gelocaliseerd. Op 14 februari 2016 is een BMW X5 op het terrein te Pijnacker aangetroffen in een container. De kentekenplaten en het chassisnummer waren op dat moment verwijderd. Uit onderzoek is gebleken dat deze BMW oorspronkelijk voorzien was van kenteken [kenteken 4] . De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de laatstgenoemde bevinding van het ondersteuningspunt autocriminaliteit (OPAC) van de politie, vastgelegd in een op ambtseed afgelegd proces-verbaal van een politieambtenaar. Dat zich in het dossier geen separaat proces-verbaal van het OPEC hieromtrent bevindt, doet daar niet aan af. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de aangetroffen BMW X5 de BMW uit de hiervoor genoemde aangifte betreft.
De verdachte heeft geen verklaring willen afleggen toen de rechtbank hem bovengenoemd tapgesprek voorhield. Deze bewijsmiddelen tezamen ondersteunen in sterke mate de verklaring van [medeverdachte 4] dat de BMW X5 in opdracht van [verdachte] door een ander is weggenomen en in de container te Pijnacker is geplaatst. De auto is op 10 februari 2016 weggenomen van een openbare parkeerplaats en kort daarna ontdaan van de kentekenplaten en het chassisnummer. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] ten tijde van het verwerven van de auto (te Pijnacker) wist dat het een door misdrijf verkregen auto betrof en de auto daarom heeft ontdaan van de unieke en herleidbare kenmerken van deze auto.
Volgens de raadsman zou sprake zijn van een situatie zoals in het Vidgen arrest, omdat hij [medeverdachte 4] niet heeft kunnen ondervragen. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake, nu de bewezenverklaring gelet op de hiervoor genoemde andere bewijsmiddelen niet in beslissende mate berust op de verklaring van [medeverdachte 4] . De rechtbank zal het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om [medeverdachte 4] als getuige te horen dan ook afwijzen. Dit verhoor acht zij ook overigens niet noodzakelijk.
Het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, met dien verstande dat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen.