ECLI:NL:RBDHA:2016:10425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
16_927 HUUR
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en niet-ontvankelijkheid bezwaar na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser, die in een Penitentaire Inrichting verbleef, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen dat op 8 december 2010 was genomen, maar pas op 30 september 2015 aan hem bekend was gemaakt. Eiser heeft op 11 december 2015 bezwaar gemaakt, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen verschoonbare reden heeft gegeven voor de termijnoverschrijding, waardoor het bezwaar ten onrechte ongegrond was verklaard door de Belastingdienst. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 46. De uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma op 25 augustus 2016 en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder overweging 3 te noemen besluit op 11 december 2015 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2016 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 3 februari 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016.
Eiser is bij brief van 25 april 2016 in kennis gesteld van de geplande zittingsdatum op 17 juni 2016. Hij heeft hier niet op gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 mei 2016 aan eiser op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, eiser uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is niet ter zitting verschenen. De enveloppe waarin die brief is verzonden, is op 14 juni 2016 ter griffie terugontvangen. Bij controle van de adresgegevens door de griffie van de rechtbank is gebleken dat eiser sinds 12 augustus 2014 in de Basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven op genoemd adres. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de brief diezelfde dag per gewone post verzonden. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] .
Op 17 juni 2016 is het onderzoek ter zitting gesloten. Met dagtekening 25 juni 2016 is door de rechtbank een brief ontvangen waarin eiser verzoekt om een nieuwe zitting. Daarbij geeft eiser aan dat hij de uitnodiging om op zitting te verschijnen niet heeft kunnen aannemen, omdat hij tot 23 juni 2016 in een Penitentaire Inrichting verbleef. De rechtbank heeft dit verzoek, dat klaarblijkelijk strekt tot heropening van het onderzoek als voorzien in artikel 8:68 van de Awb, afgewezen. De omstandigheid dat de inkomende post van eiser gedurende zijn verblijf in een Penitentaire Inrichting niet is gelezen en zowel de kennisgeving van 25 april 2016 als de brief van 25 mei 2016 en de brief van 14 juni 2016 eiser niet tijdig hebben bereikt, dient voor zijn rekening en risico te komen. Het mag immers van eiser worden verwacht dat hij bij langdurige afwezigheid maatregelen treft om zijn post in de gaten te houden.

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiser is voor het berekeningsjaar 2007 een bedrag van € 2.467 aan voorschotten huurtoeslag toegekend.
2. Volgens gegevens van gemeente [gemeente] was eiser in de periode van 7 augustus 2007 tot en met 5 januari 2012 woonachtig in Indonesië.
3. Bij besluit van 8 december 2010 is de huurtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2007 definitief vastgesteld op € 1.649 en is een bedrag van € 818 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd. Op het besluit staan de volgende NAW-gegevens vermeld:
‘ [eiser]
NIET ADRESSEERBAAR
RETOUR AFZENDER’
4. In zijn beroepschrift heeft eiser aangegeven pas in september 2015 bekend te zijn geraakt met de terugvordering van aan hem toegekende huurtoeslag.
5. Met dagtekening 11 december 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het onder overweging 3 genoemde besluit. Dit bezwaar is door verweerder kennelijk ongegrond verklaard.
Geschil
6. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser tegen de definitieve berekening van zijn huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2007 terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.
Beoordeling van het geschil
7. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op de dag na die van de dagtekening van het besluit, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Bekendmaking geschiedt op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking van het besluit. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb schrijft voor dat een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift wordt in beginsel niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het besluit is gedagtekend op 8 december 2010. Niet in geschil is dat dit besluit eiser niet heeft bereikt. Nu eiser heeft aangegeven in september 2015 bekend te zijn geraakt met de terugvordering van aan hem toegekende huurtoeslag gaat de rechtbank er van uit dat het besluit uiterlijk op 30 september 2015 aan eiser bekend is gemaakt. De termijn voor het in dienen van een bezwaarschrift loopt in dat geval af op 11 november 2015. Het op 11 december 2015 gedagtekende bezwaarschrift is door verweerder op 14 december 2015 ontvangen en is aldus, gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, niet tijdig ingediend.
9. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
10. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom hij niet eerder dan op 11 december 2015 bezwaar heeft gemaakt, zodat van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb geen sprake is.
11. Gelet op het vorenstaande had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Bij de hier bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar echter kennelijk ongegrond verklaard. Derhalve is de beslissing op bezwaar onjuist. Het beroep is gegrond en de beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)