ECLI:NL:RBDHA:2016:10424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
16_904 HUUR en ZORG
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen huur- en zorgtoeslag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van 9 december 2009, waarbij zijn huur- en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 definitief is vastgesteld. De besluiten zijn pas op 30 september 2015 aan de eiser bekendgemaakt, waarna hij op 11 december 2015 bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend en dat de eiser geen verschoonbare reden heeft gegeven voor deze termijnoverschrijding. Hierdoor zijn de bezwaren terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard door de Belastingdienst. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de hierna onder overweging 2 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2016 deze bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen op 3 februari 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016.
Eiser is bij brief van 25 april 2016 in kennis gesteld van de geplande zittingsdatum op 17 juni 2016. Hij heeft hier niet op gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 mei 2016 aan eiser op het adres [adres 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip, eiser uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is niet ter zitting verschenen. De enveloppe waarin die brief is verzonden, is op 14 juni 2016 ter griffie terugontvangen. Bij controle van de adresgegevens door de griffie van de rechtbank is gebleken dat eiser sinds 12 augustus 2014 in de Basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven op genoemd adres. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de brief diezelfde dag per gewone post verzonden. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] .
Op 17 juni 2016 is het onderzoek ter zitting gesloten. Met dagtekening 25 juni 2016 is door de rechtbank een brief ontvangen waarin eiser verzoekt om een nieuwe zitting. Daarbij geeft eiser aan dat hij de uitnodiging om op zitting te verschijnen niet heeft kunnen aannemen, omdat hij tot 23 juni 2016 in een Penitentaire Inrichting verbleef. De rechtbank heeft dit verzoek, dat klaarblijkelijk strekt tot heropening van het onderzoek als voorzien in artikel 8:68 van de Awb, afgewezen. De omstandigheid dat de inkomende post van eiser gedurende zijn verblijf in een Penitentaire Inrichting niet is gelezen en zowel de kennisgeving van 25 april 2016 als de brief van 25 mei 2016 en de brief van 14 juni 2016 eiser niet tijdig hebben bereikt, dient voor zijn rekening en risico te komen. Het mag immers van eiser worden verwacht dat hij bij langdurige afwezigheid maatregelen treft om zijn post in de gaten te houden.

Overwegingen

Feiten
1. Volgens gegeven van de gemeente was eiser in de periode van 7 augustus 2007 tot 5 januari 2012 woonachtig op het adres [adres 2] .
2. Bij besluiten van 9 december 2009 is de huur- en zorgtoeslag van eiser voor het berekeningsjaar 2006 definitief vastgesteld op € 1.063 respectievelijk € 433, hetgeen betekende dat eiser bedragen van € 1.415 en € 145 aan teveel ontvangen voorschotten moest terugbetalen. De besluiten zijn verstuurd met gebruikmaking van de onder overweging 1 genoemde adresgegevens.
3. In zijn beroepschrift heeft eiser aangegeven pas in september 2015 bekend te zijn geraakt met de terugvordering van aan hem toegekende huur- en zorgtoeslag.
4. Met dagtekening 11 december 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de onder 2 genoemde besluiten. Deze bezwaren zijn door verweerder wegens termijnoverschrijding kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Geschil
5. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiser tegen de definitieve berekening van zijn huur- en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Beoordeling van het geschil
6. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op de dag na die van de dagtekening van het besluit, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Bekendmaking geschiedt op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking van het besluit. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb schrijft voor dat een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift wordt in beginsel niet-ontvankelijk verklaard.
7. De besluiten zijn gedagtekend op 9 december 2009. Met eiser constateert de rechtbank dat de door verweerder op de besluiten gehanteerde adresgegevens incompleet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook aannemelijk dat de besluiten van 9 december 2009 eiser niet hebben bereikt. Nu eiser heeft aangegeven in september 2015 bekend te zijn geraakt met de terugvordering van aan hem toegekende huur- en zorgtoeslag gaat de rechtbank er van uit dat de besluiten uiterlijk op 30 september 2015 aan eiser bekend zijn gemaakt. De termijn voor het in dienen van een bezwaarschrift loopt in dat geval af op 11 november 2015. De op 11 december 2015 gedagtekende bezwaarschriften zijn door verweerder op 14 december 2015 ontvangen en zijn aldus, gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, niet tijdig ingediend.
8. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
9. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom niet eerder dan op 11 december 2015 bezwaar heeft gemaakt, zodat van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb geen sprake is.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bezwaren van eiser terecht kennelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)