ECLI:NL:RBDHA:2016:10421
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Somaliër met vrees voor Al Shabaab en clan Habar Gidir
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische eiser die vreesde voor vervolging door de clan Habar Gidir en de terroristische organisatie Al Shabaab. De eiser, geboren in 1977, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat de algehele situatie in Somalië niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de clan waartoe de eiser behoort, de Hatimi, niet als een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep wordt aangemerkt. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat Al Shabaab nog aan de macht was in de regio waar de eiser vandaan komt.
Tijdens de zitting op 16 augustus 2016 was de eiser aanwezig, maar zijn gemachtigde was afwezig. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren, onder andere omdat hij inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen over zijn familie en de omstandigheden van zijn arrestatie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet in aanmerking kwam voor internationale bescherming en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.