ECLI:NL:RBDHA:2016:10371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing op bezwaar inzake kindgebonden budget en herberekening van het budget voor 2014

Op 18 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [vestigingsplaats]. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst, waarin haar kindgebonden budget voor het jaar 2014 definitief op nihil was vastgesteld. Eiseres stelde dat zij geen financiële relatie had met [persoon 4], die tijdelijk bij haar woonde, en dat deze niet als toeslagpartner aangemerkt had mogen worden. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte [persoon 4] als toeslagpartner had aangemerkt, omdat de wetgever bij de wijziging van het partnerbegrip een specifieke situatie voor ogen had die niet van toepassing was op eiseres. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar, herstelde de beschikking van 18 september 2015 en stelde het kindgebonden budget voor 2014 vast op € 163. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres diende te worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [vestigingsplaats] , verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 7 december 2015 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 15 januari 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] en [persoon 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres staat vanaf 15 november 2013 tot en met 11 februari 2014 tezamen met haar minderjarige kind en [persoon 4] ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . [persoon 4] is de dochter van een vriendin van eiseres en heeft na een stage in het buitenland tijdelijk op het adres van eiseres verbleven totdat haar eigen woonruimte weer beschikbaar was. Vanwege de studiefinanciering moest [persoon 4] zich op het adres van eiseres laten inschrijven in de Basisregistratie Personen (Brp).
2. Met dagtekening 23 september 2014 is aan eiseres een voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2014 toegekend van € 163.
3. Met dagtekening 18 september 2015 is het kindgebonden budget 2014 definitief vastgesteld op nihil.
4. In geschil is of verweerder [persoon 4] terecht heeft aangemerkt als toeslagpartner van eiseres.
5. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op haar argumenten. Zij had geen enkele financiële relatie met [persoon 4] en zij hadden geen enkele zorgplicht ten opzichte van elkaar. Het ging om een opvangsituatie van tijdelijke, incidentele aard. Tevens maakt eiseres bezwaar tegen de schending van haar privacy die is ontstaan nu haar financiële gegevens ook aan [persoon 4] bekend zijn gemaakt.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [persoon 4] terecht is aangemerkt als toeslagpartner voor [persoon 4] in de maanden januari en februari 2014, omdat zij op hetzelfde adres als eiseres stond ingeschreven in de Brp en er geen sprake was van een schriftelijke huurovereenkomst.
7. Op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt als partner aangemerkt degene die op hetzelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven en die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven. Deze regel geldt niet als een van beiden door middel van een schriftelijke huurovereenkomst en op zakelijke gronden een deel van de woning van de ander huurt.
8. Vast staat dat [persoon 4] vanaf 15 november 2013 staat ingeschreven op hetzelfde adres als eiseres en haar dochter. Van het bestaan van een schriftelijke huurovereenkomst is niet gebleken. Artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir, zoals dat luidt met ingang van het berekeningsjaar 2013, leidt dan automatisch tot de conclusie dat eiseres en [persoon 4] toeslagpartners zijn.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir in dit geval evenwel ten onrechte toegepast. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de wijziging met ingang van 2013 is het partnerbegrip verder aangevuld om samenwonenden in samengestelde gezinnen verplicht als partner te laten kwalificeren omdat deze anders een financieel voordeel zouden genieten ten opzichte van gehuwden (een impliciete ‘trouwtax’ of ’scheidingsbonus’; zie o.a. Kamerstukken II, 2009-20 10, 32 128, nr. 41 (Motie van de leden Omtzigt, Tang en Cramer), Kamerstukken II,2011-2012, 33004, nr. 3 (MvT, p. 2-3). Onder het voordien geldende partnerbegrip konden zogenaamde samengestelde gezinnen (ongehuwd samenwonenden met kinderen in het gezin uit een eerdere relatie) een aanzienlijk voordeel genieten ten opzichte van andere gezinnen.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- herroept de beschikking van 18 september 2015;
- stelt de definitieve berekening van het kindgebonden budget over het berekeningsjaar 2014 vast op € 163;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)