ECLI:NL:RBDHA:2016:10348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 17582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardig asielrelaas en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een Iraanse vreemdeling. De eiser, geboren in 1987, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over het doorspelen van gevoelige overheidsinformatie in Iran, wat volgens hem de reden was voor zijn vrees voor de Iraanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende concrete details heeft gegeven over de informatie die hij zou hebben doorgespeeld en de motieven daarachter. Dit leidde tot de conclusie dat de vrees van de eiser voor vervolging in Iran ongeloofwaardig was.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de bekering van de eiser tot het christendom beoordeeld. De eiser stelde dat hij onder druk was gezet om te verklaren over zijn bekering, maar de rechtbank vond geen bewijs dat dit het geval was. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering te algemeen waren en dat hij niet overtuigend had aangetoond dat zijn bekering oprecht was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de bekering van de eiser ongeloofwaardig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/17582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingnummer]

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder, voor zover thans van belang, de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op 16 augustus 2016 heropend om eiser in de gelegenheid te stellen om de verklaring van zijn buren in Iran in het geding te brengen, hetgeen eiser op 17 augustus 2016 heeft gedaan. Verweerder heeft daar op 18 augustus 2016 zijn standpunt over naar voren gebracht. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiser verblijft als vreemdeling in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser gevoelige overheidsinformatie, waar hij vanwege zijn werkzaamheden de beschikking over had, heeft doorgespeeld als gevolg waarvan hij stelt te vrezen voor de Iraanse autoriteiten. Evenmin wordt geloofwaardig geacht dat eiser in Nederland oprecht is bekeerd tot het christendom, aldus verweerder.
Doorspelen van overheidsinformatie
3. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij vaag en summier heeft verklaard over de informatie die hij stelt te hebben doorgespeeld aan zijn oom. Eiser wijst er op dat hij antwoord heeft gegeven op alle vragen van de gehoormedewerker. Voorts heeft verweerder volgens eiser hem ten onrechte tegengeworpen dat hij niet voldoende weet te vertellen over zijn oom. Eiser betoogt ook in dit verband dat hij alle vragen heeft beantwoord en dat hij naar waarheid heeft verklaard dat hij niet weet met welke politieke groepering zijn oom samenwerkte en wie er behalve [persoon] nog meer deel uitmaakte van die groepering. Het was volgens eiser niet verstandig om meer te weten dan hij al deed. Tevens betoogt eiser dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij er niet in is geslaagd om inzicht te geven in zijn motieven voor het doorspelen van informatie. Daartoe wijst eiser er op dat hij in het nader gehoor heeft toegelicht dat hij een plicht voelde om iets te doen omdat hij veel repressie en onderdrukkingen heeft meegemaakt en heeft gezien dat zijn volk – de Arabieren – onrechtvaardig wordt behandeld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat op het doorspelen van geheime overheidsinformatie in Iran hoge straffen staan. Gelet op het grote risico dat eiser dan ook heeft genomen met het doorspelen van geheime overheidsinformatie, mocht van hem worden verwacht dat hij onder meer weet te verklaren om wat voor informatie het gaat, wat zijn oom met die informatie zou doen, en wat zijn motieven zijn bij het doorspelen van de informatie, bijvoorbeeld door te concretiseren wie er in welke zin bij gebaat zou zijn dat die informatie openbaar wordt. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de stelling van eiser, dat uit de door hem aan zijn oom verstrekte statistische informatie blijkt dat de informatie die de Iraanse overheid openbaar maakte niet overeenstemt met de werkelijkheid, dat zijn oom politiek activist was en dat hij hem – en daarmee ook [persoon] aan wie hij op instigatie van zijn oom ook informatie heeft doorgespeeld – vertrouwde, dat zijn volk, de Arabieren, belang hebben bij de informatie en dat zijn motieven er in zijn gelegen dat de Arabieren repressie en onderdrukking hebben meegemaakt, onvoldoende concreet is, zodat ongeloofwaardig is dat eiser een dergelijk risico heeft genomen. Ook ter zitting is eiser er niet in geslaagd op deze punten een verdere verduidelijking te geven. Reeds daarom is ongeloofwaardig dat eiser in Iran te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten, vanwege het doorspelen van geheime overheidsinformatie. Aan de na de zitting overgelegde vertaalde verklaring van zijn buren in Iran, inhoudende dat er een inval in zijn woning is geweest vanwege een beschuldiging van samenwerking met organisaties die tegen de Islamitische Republiek zijn, kan niet de door eiser gewenste waarde worden gehecht. Daartoe overweegt de rechtbank dat, zoals verweerder terecht heeft tegengeworpen, niet is gestaafd met documenten en aldus niet kan worden nagegaan of de opstellers van die verklaring daadwerkelijk de buren van eiser zijn, en dat onduidelijk is hoe zij aan de summiere en in algemene termen verwoorde informatie zijn gekomen. Bovendien heeft eiser verklaard dat bij de inval zijn broer [broer van eiser] is meegenomen, terwijl daar in de verklaring van zijn buren niets over is vermeld, hetgeen bevreemdingwekkend is. De verklaring van de buren van eiser laat dan ook onverlet dat verweerder terecht het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft geacht.
Bekering tot het christendom
5. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat ongeloofwaardig is dat hij is bekeerd tot het christendom. Daartoe wijst eiser er op dat hij tijdens het nader gehoor heeft aangegeven dat zijn asielaanvraag niets te maken heeft met zijn bekering, maar dat hij onder druk werd gezet om desondanks daarover te verklaren. Vervolgens voert eiser gemotiveerd aan waarom zijn bekering wel geloofwaardig had moeten worden geacht en stelt hij bij terugkeer naar Iran gevaar te lopen vanwege zijn bekering. Eiser stelt dat hij nog niet klaar is met zijn verdieping in het geloof en dat hij dat proces in Iran wil voortzetten, hetgeen daar niet wordt geaccepteerd.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier geenszins blijkt dat eiser op enigerlei wijze onder druk is gezet om te verklaren over zijn bekering tot het christendom. Weliswaar heeft eiser aanvankelijk gezegd dat hij niet wil verklaren over zijn bekering omdat dit een privéonderwerp is, maar nadat hij er door de gehoormedewerker op is gewezen dat zijn bekering relevant kan zijn voor zijn asielaanvraag, heeft hij daarover alsnog uitvoerige verklaringen afgelegd. De rechtbank benadrukt dat als eiser niets zou hebben verklaard over zijn bekering maar later in de procedure stelt vanwege zijn bekering te vrezen voor terugkeer naar Iran, hem zou worden tegengeworpen dat hij tijdens het nader gehoor zijn kans om dit asielmotief naar voren te brengen niet heeft gegrepen.
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser met de door hem afgelegde verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in de motieven voor en het proces van bekering tot het christendom zodat de bekering daarom ongeloofwaardig is. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat eiser blijft hangen in algemeenheden als hem gevraagd wordt naar de reden dat hij zich heeft bekeerd en dat hij niet kan uitleggen waarom hij ontvankelijk was voor de verhalen van christenen die hij in het AZC trof, dat eiser stelt een bijbelcursus te hebben gevolgd maar (ook naar eigen zegge) niet lijkt te beschikken over basale kennis van het christendom en dat niet is gebleken dat hij zelf inspanningen heeft verricht om meer over het geloof te weten te komen, zodat van een oprechte interesse in het christendom niet is gebleken, terwijl ook eisers verklaringen over de verdere praktische invulling van zijn geloof geen blijk geven van een oprechte bekering, nu eiser de namen van de kerken waar hij heen stelt te gaan niet weet en hij niet heeft weten te onderbouwen dat hij, zoals gesteld, heeft deelgenomen aan activiteiten en ceremonies in de kerk. De in beroep overgelegde verklaringen van leden van de gemeente waar eiser lid van stelt te zijn kunnen aan het voorgaande niet afdoen, nu die verklaringen weliswaar kunnen dienen ter staving van de bekering, maar de verantwoordelijkheid van eiser onverlet laten om (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888).
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.