5.4.3.Verschillen op e-AD
[Eiseres] heeft alle ontvangsten in EMCS ten onrechte voor de volledige hoeveelheid conform afgemeld. In EMCS zijn dus niet de werkelijke ontvangen hoeveelheden opgenomen.
(…) Gezien de omvang van de verschillen, heeft [eiseres] na de eindbespreking van het concept-controlerapport een integraal overzicht verstrekt van alle verschillen op e-AD over de periode 2010 tot en met 2013 (2009 is reeds verjaard).
Uit dit overzicht blijkt dat er sprake is van verschillen groter dan de norm van 0,3% van in totaal 357.191 liter. Aangezien [eiseres] alle ontvangsten op e-AD voor de gehele hoeveelheid conform heeft afgemeld in EMCS, worden deze verschillen groter dan de norm geacht te zijn uitgeslagen tot verbruik. Het conform afmelden van een e-AD, terwijl de hoeveelheid meer dan wel minder is, is niet toegestaan. Dit leidt tot de volgende naheffing:
(…) € 116.452.”
4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd en of de beschikkingen terecht zijn vastgesteld.
5. Verweerder stelt dat sprake is van een onttrekking van accijnsgoederen aan een accijnsschorsingsregeling in de zin van artikel 2, eerste lid, letter a, van de Wet op de accijns (WA). Voorts stelt verweerder dat de administratie van eiseres niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijkbelastingen (Awr) en artikel 41 van de WA. De naheffingsaanslag is daarom terecht aan eiseres opgelegd.
6. Eiseres stelt dat de overbrenging van de goederen eerst is geëindigd op het moment dat zij de goederen, nadat het transportmiddel waarin deze zijn vervoerd volledig is uitgeladen, in haar voorraadadministratie heeft opgenomen. Zij wijst in dit verband op artikel 16, tweede lid, letter d, van Richtlijn 2008/118/EG (de Accijnsrichtlijn) en op het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJ) van 28 januari 2016, C-64/15, ECLI:EU:C:2016:62 (het BP-arrest). Er dient daarom van de gegevens in haar administratie te worden uitgegaan en niet van haar (onjuiste) meldingen in EMCS. Voor de minder-bevindingen zoals die blijken uit haar administratie, is geen sprake van beëindiging van de overbrenging. Verweerder dient zich op grond van artikel 2c van de WA te wenden tot degene die de goederen heeft verzonden en, zo nodig, aan hem de naheffingsaanslag op te leggen. Eiseres weerspreekt dat haar administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Awr.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van artikel 1 van de WA wordt accijns geheven ter zake van de uitslag tot verbruik van minerale oliën. Volgens artikel 2, eerste lid, letter a, van de WA wordt onder uitslag tot verbruik mede verstaan het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen.
8. Als uitslag tot verbruik wordt op grond van artikel 2a van de WA niet aangemerkt het, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, brengen van een accijnsgoed naar een AGP. Artikel 2b, tweede lid, van de WA bepaalt dat de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt, in het in artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, bedoelde geval, op het tijdstip waarop de geadresseerde de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de Accijnsrichtlijn.
9. In het Uitvoeringsbesluit Accijns (Besluit) zijn nadere voorwaarden gesteld aan de overbrenging van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, letter a, van de WA (de overbrenging). Artikel 2 van het Besluit bepaalt dat de overbrenging geschiedt onder dekking van een e-AD. Aan het e-AD wordt door EMCS een zogenoemde ARC (unieke administratie referentiecode) toegekend. Bij ontvangst van de goederen moet de geadresseerde uiterlijk binnen vijf werkdagen na het beëindigen van de overbrenging overeenkomstig artikel 2b, tweede lid van de WA een bericht van ontvangst zenden. Uit artikel 1a van het Besluit volgt dat onder een bericht van ontvangst moet worden verstaan “het bericht als bedoeld in artikel 7 en tabel 6 van bijlage 1, van de Uitvoeringsverordening” (Verordening (EG) nr. 684/2009 van de Commissie van 24 juli 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad wat betreft de geautomatiseerde procedures voor de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns (PbEU 2009, L 197). Artikel 4a, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat het bericht van ontvangst het bewijs vormt dat een overbrenging is geëindigd. Dat betekent dat de overbrenging is geëindigd op het moment dat de goederen op de voorgeschreven wijze zijn afgemeld in EMCS.
10. In het BP-arrest is overwogen dat uit artikel 16, tweede lid, letter d, van de Accijnsrichtlijn volgt dat de Unie-wetgever als einde van de overbrenging het tijdstip in aanmerking heeft willen nemen waarop de ontvanger de goederen daadwerkelijk heeft ontvangen en de hoeveelheid ervan nauwkeurig heeft kunnen bepalen. Daaruit volgt echter niet dat voorbij moet worden gegaan aan de verplichting bericht van ontvangst in te sturen of dat aan de inhoud van dat bericht van ontvangst geen betekenis moet worden toegekend. De ontvanger van de goederen in het BP-arrest had een bericht van ontvangst ingestuurd en daarin vermeld dat hij minder had ontvangen dan de op het e-AD vermelde hoeveelheid en het geschil zag in die zaak in het bijzonder op de vraag op welke wijze die minderbevinding in de heffing kon worden betrokken. Het bericht van ontvangst was in die zaak dan ook uitgangspunt.
11. Gezien het voorgaande is met de door eiseres ingezonden berichten van ontvangst conform de gegevens op de e-AD’s, de overbrenging van de totale hoeveelheid goederen vermeld op de desbetreffende e-AD’s geëindigd. De verantwoordelijkheid voor de goederen ligt vanaf het moment van het indienen van berichten van ontvangst in EMCS bij eiseres. Nu eiseres voor de tekorten geen andere verklaring heeft gegeven dan dat die berichten van ontvangst onjuist waren, heeft verweerder de naheffingsaanslag aan eiseres kunnen en mogen opleggen.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat voorbij moet worden gegaan aan haar ontvangstberichten en dat de gegevens in haar administratie leidend moeten zijn omdat dit in strijd is met doel en strekking van het onder dekking van een e-AD doen overbrengen van goederen. Door dit systeem is het mogelijk accijnsgoederen te vervoeren zonder voldoening van accijns en zonder dat bij ieder vervoer en/of lossing van accijnsgoederen een controleambtenaar aanwezig behoeft te zijn en is duidelijk wie wanneer verantwoordelijk kan worden gehouden voor de goederen. Wanneer, zoals eiseres bepleit, geen betekenis zou moeten worden toegekend aan haar meldingen in EMCS, zou dit tot langdurige en grote rechtsonzekerheid leiden bij de verzender. Eiseres had de door haar gestelde tekorten moeten melden aan de verzender en de douaneautoriteiten zodat er onderzoek kon worden ingesteld dan wel maatregelen konden worden getroffen. Het enkel verwerken van gegevens in haar administratie kan niet worden aangemerkt als een dergelijke melding nu die verwerking noch de douaneautoriteiten noch de verzender bekend zijn.
13. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat niet is vast komen te staan in hoeverre de meldingen in EMCS onjuist waren en dat de informatie in de administratie van eiseres de werkelijk ontvangen hoeveelheden weergeeft. Verweerder heeft weliswaar ter zitting bevestigd dat wanneer van die administratie wordt uitgegaan de bij eiseres vastgestelde verschillen kunnen worden verklaard, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit het controlerapport volgt dat die administratie niet zonder meer als juist kan worden aangemerkt.
14. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de beschikkingen en ook overigens is niet gebleken dat de rente niet overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen is berekend.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de belasting nageheven van eiseres en is het beroep ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.