In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende man, had op 9 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag op 4 augustus 2016 afgewezen, waarna eiser beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 18 augustus 2016 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. drs. J.M. Walls, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. N.H.T. Jansen.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar dat de verklaringen van eiser over zijn geloof en de problemen met zijn vader niet voldoende zwaarwegend waren om te concluderen dat hij in Iran gegronde reden heeft voor vervolging. Eiser heeft gesteld dat hij als afvallige wordt beschouwd, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris eiser voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn verklaringen te verduidelijken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, met de conclusie dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.