Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had toestemming gevraagd om gebruik te maken van de startersregeling op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar deze was door verweerder geweigerd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de startersregeling. Eiseres had eerder als zelfstandige gewerkt, maar de rechtbank vond dat verweerder niet had aangetoond dat deze werkzaamheden vergelijkbaar waren met de voorgenomen werkzaamheden als juridisch adviseur. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om aan eiseres toestemming te verlenen voor de startersregeling gedurende 26 weken.
De zaak begon met een besluit van 19 december 2014, waarin verweerder de aanvraag van eiseres afwees. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 27 augustus 2015 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, en verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 25 september 2015 verweerder de kans gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan, maar de rechtbank oordeelde dat de nieuwe beslissing op bezwaar niet voldeed. Eiseres had in haar beroepschrift betoogd dat zij met haar voorgenomen werkzaamheden structureel in haar bestaan kon voorzien, wat de rechtbank uiteindelijk onderschreef.
De rechtbank concludeerde dat de gegevens die eiseres had verstrekt voldoende waren om aan te nemen dat zij voldeed aan de voorwaarden van artikel 77a van de WW. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen en toestemming verleend voor de startersregeling. Tevens is er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen kosten waren die daarvoor in aanmerking kwamen.