ECLI:NL:RBDHA:2016:10034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
Awb 16/7469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging; toets op verschoonbaarheid van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. De aanvraag was ingediend door de referent, die op 26 maart 2015 een verblijfsvergunning asiel had verkregen. De aanvragen voor de mvv nareis voor de eiseressen zijn echter pas op 31 juli 2015 ingediend, wat meer dan drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning was. De rechtbank oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van de referent is om de aanvraag tijdig in te dienen en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is. De verweerder heeft in dit geval consistent beleid toegepast en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beslissing van de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent niet alles heeft gedaan wat hij behoorde te doen om de aanvragen tijdig in te dienen, en dat er geen sprake was van overmacht. De rechtbank verklaart het beroep van de eiseressen ongegrond en wijst op het ontbreken van een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 16/7469, V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseressen], eiseressen,
gemachtigde: mr. M.E. Muller,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Gerritsen

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [naam] (referent) tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis’ ten behoeve van eiseressen afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2016. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde. Bij de zitting was aanwezig [naam] (referent). Tevens is verschenen M. Oublal, tolk.

Overwegingen

1. Aan referent is bij beschikking van 26 maart 2015 een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) verleend. Op 31 juli 2015 heeft referent met behulp van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) namens eiseressen aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 (mvv nareis).
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat deze niet zijn ingediend binnen de termijn van drie maanden nadat aan referent een verblijfsvergunning asiel is verleend. Volgens verweerder is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De omstandigheid dat referent de hulp van VWN heeft ingeroepen, ontslaat hem volgens verweerder niet van de verantwoordelijkheid om zich goed voor te laten lichten, zelf actie te ondernemen en de aanvraag tijdig in te dienen.
3. Eiseressen kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Naar hun opvatting heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase. Voorts is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Referent is op 8 mei 2015 bij VWN geweest voor individuele procesbegeleiding. Op 22 mei 2015 heeft een vervolgafspraak plaatsgevonden. De afspraak met referent was dat wanneer de vertalingen van stukken binnen waren, VWN de aanvragen zou indienen. Op 10 juni 2015 heeft referent de originele vertalingen afgegeven bij VWN. Volgens de afspraak met VWN mocht referent er van uitgaan dat de aanvragen tijdig zouden worden ingediend. Er was aldus sprake van gerechtvaardigd vertrouwen. Gelet op de belangen van eiseressen bij een gezinshereniging, dient verweerder tot een heroverweging te komen.
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend (…).
Ingevolge paragraaf C2/4.4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) gaat de termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw 2000 wordt genoemd, in op de datum van de beschikking waarin aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, van de Vw 2000 wordt genoemd, is veiliggesteld als:
(…)
de hoofdpersoon in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Referent is op 26 maart 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft de aanvragen namens eiseressen voor mvv nareis op 31 juli 2015 ondertekend en ingediend. De termijn van drie maanden als onder 4 bedoeld is dus met ruim een maand overschreden.
5.2.
Het is de verantwoordelijkheid van de referent een aanvraag mvv nareis tijdig in te dienen. Blijkens het bestreden besluit en de toelichting ter zitting toetst verweerder in geval van overschrijding van de termijn, of de overschrijding door overmacht verschoonbaar is. Van overmacht is volgens dit beleid geen sprake indien de referent niet alles heeft gedaan wat hij behoorde te doen. Gedurende de eerste twee weken gaat verweerder hier in overeenstemming met een uitlating van staatssecretaris Teeven in de Tweede Kamer (IIK, 2014-2015, 32175 nr. 55) coulant mee om en wordt nagenoeg altijd meegewerkt.
Deze verschoonbaarheidstoets heeft geen wettelijke basis en vormt dus buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak dient de bestuursrechter dit beleid als gegeven te beschouwen en staat slechts ter toetsing of verweerder het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het beleid jegens eiseressen consistent toegepast. Vanwege de termijnoverschrijding met ruim een maand is hun beroep op de coulance die verweerder in de eerste twee weken van termijnoverschrijding in acht neemt, vergeefs. Voorts is niet gebleken dat referent alles heeft gedaan wat hij behoorde te doen om te komen tot tijdige indiening van de aanvragen mvv nareis voor eiseressen. Referent heeft zich daarvoor pas op 8 mei 2015 gemeld bij VWN. Uit de notitie van VWN van 22 mei 2015 blijkt dat de aanvragen zouden worden ingediend na ontvangst van de vertalingen van de reisdocumenten. Uit de notitie van 29 mei 2015 van VWN blijkt dat referent is gevraagd om betere documenten over te leggen voor de vertalingen. Uit deze notities blijkt dus dat nadere acties ten aanzien van de aanvragen nog nodig waren. Voorts heeft referent zich voor zover valt op te maken uit de notities van VWN pas weer op 15 juli 2015, na het verstrijken van de (coulance)termijn, tot VWN gewend om te informeren naar zijn aanvragen. Ter zitting is door gemachtigde en referent toegelicht dat referent ook vóór 15 juli 2015 nog herhaaldelijk bij VWN is langs geweest om te informeren, maar dat referent steeds is weggestuurd met de mededeling dat zijn procesbegeleider ziek was en de medewerker niets voor hem kon doen. Verweerder heeft deze stelling niet hoeven volgen, nu referent deze niet heeft onderbouwd met enig (begin van) bewijs. Dit spreekt temeer nu niet zonder meer voorstelbaar is dat meerdere medewerkers van VWN, naar referent heeft gesteld, hem telkens onverrichter zake hebben weggestuurd in de situatie dat – na het gereedkomen van de benodigde vertalingen – nog slechts twee weken resteerden voor het indienen van de aanvragen. En evenmin, dat die gang van zaken zich nog twee weken na het verstrijken van de termijn zou hebben voortgezet. Aldus is niet aannemelijk geworden dat referent alles heeft gedaan wat hij behoorde te doen om te komen tot tijdige indiening van de aanvragen. Daaraan doet niet af dat VWN hierbij een door verweerder erkende functie vervult met vrijwilligers en VWN, naar zij heeft erkend, vanwege ziekte van de betrokken medewerker van VWN nalatig is geweest.
Nu niet is gebleken van overmacht als bedoeld in het (buitenwettelijk) beleid, heeft verweerder de termijnoverschrijding in overeenstemming met dit beleid niet verschoonbaar kunnen achten.
5.4.
Verweerder is niet bevoegd tot een nadere belangenafweging als door eiseressen bepleit. Ook het (kennelijke) betoog van eiseressen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, treft geen doel. In de ter zitting door gemachtigde genoemde uitspraken vindt de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunt, nu daarin geen sprake is van met deze zaak vergelijkbare gevallen. Anderszins hebben eiseressen dit betoog niet nader onderbouwd.
5.5.
Voorts treft de beroepsgrond dat sprake is van schending van de hoorplicht, geen doel. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien bovenstaande overwegingen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen in de bezwaarfase.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Kobus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.