3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Parketnummer 09/848323-14 feit 1 en 2
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 18 juni 2014 omstreeks 14.30-14.45 uur staat bij de woning van de aangever te
Den Haag de man voor de deur, die zich net als de aangever [X] noemt, met wie hij de dag ervoor heeft gechat en met wie hij een afspraak heeft gemaakt. De aangever beschrijft ‘ [X] ’ als een licht getinte man, Braziliaans uiterlijk, 175 cm lang en met kort donker haar.
De aangever drinkt samen met [X] een glas ice tea en vervolgens zijn zij, beiden naakt, in het bed van de aangever beland. Na orale bevrediging over en weer voelt de aangever opeens een prik in zijn nek. Hij gaat met zijn hand naar zijn nek, voelt iets warms en ziet bloed. Hij ziet [X] naast zijn bed staan met een mes in zijn rechterhand. Het mes is ongeveer 18 cm lang en heeft een geel bol handvat. De aangever kent het mes niet.
De aangever vraagt wat [X] wil en die zegt: “pedofiele gerechtigheid, dat wil ik. Mijn broertje en ik zijn vroeger misbruikt door een pedofiel. Wilde je nu echt met een 16-jarige afspreken?” [X] vraagt aan de aangever of hij hem moet doden en geeft aan dat de aangever maar naar god moest bidden met de vraag of hij dood moest.
De aangever ziet dat [X] twee armbanden uit het linker nachtkastje pakt en in een zwarte Puma rugzak, die ook van hem is, stopt. [X] neemt ook de wit/grijze iPhone 5s en zwarte iPad van de aangever weg. Hij bindt de handen van de aangever vast met een touw en zegt dat hij 3 minuten moet wachten en pas als hij een auto weg zou horen rijden mag opstaan. [X] zegt ook tegen de aangever dat hij er geen politie bij mag halen, omdat [X] hem dan op gruwelijke wijze zal vermoorden. De aangever telt drie keer tot 60, maakt zijn handen los, doet wat kleren aan en loopt dan naar de woning van zijn vader aan de overkant van de straat.
De aangever heeft steekwonden in zijn hals rechts, borst rechts en ook op de bovenzijde van zijn linkerhand. Het letsel op zijn linkerhand betreft peesletsel waarvoor een operatie is gevolgd.
De aangever heeft als gevolg van het gebeurde een posttraumatische stressstoornis opgelopen waarvoor hij onder behandeling is geweest van een psycholoog.
Ook thans is de aangever nog onder behandeling van een psychotherapeute en heeft hij blijvende littekens in zijn hals en borst en een bobbel op zijn linkerhand.
Onderzoek naar de chatsessie op 17 juni 2014 tussen de aangever en [X] via Skype leert dat [X] de username ‘ [X] ’ gebruikt.
Uit de opgevraagde informatie van Skype blijkt de username ‘ [X] ’ verbonden te zijn aan het emailadres [X] .
De verdachte heeft ter terechtzitting van 6 augustus 2015 verklaard dat het emailadres
[X] zijn emailadres is.
In de woning van de aangever zijn sigarettenpeuken in de asbak aangetroffen, en glazen waaruit de aangever en [X] ice tea hebben gedronken. De sigarettenpeuken en de glazen zijn bemonsterd, evenals het geslachtsdeel van de aangever.
In de bemonstering van de linkerpeuk uit de asbak (AAFZ7814NL) en van het rechterglas (AAFZ7819NL) is het DNA van de verdachte aangetroffen. Ook in één van de bemonsteringen van het geslachtsdeel van de aangever (AAFZ7820NL) is het DNA van de verdachte aangetroffen.
De mobiele telefoondie van aangever is weggenomen, is op 4 juli 2014 door Atel 3 G shop gekocht van ene [A]en doorverkocht aan de heer
[B] , die hem voor zijn dochter heeft gekocht. Op 3 juli 2014 is de
telefoon door de politie in beslag genomen.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de jongen genaamd [X] is, die via Skype met de aangever heeft gechat en die op 18 juni 2014 bij de aangever voor de deur stond, seks met hem heeft gehad en hem vervolgens in zijn hals, borst en linkerhand heeft gestoken, hem heeft bedreigd en goederen uit de woning heeft meegenomen.
De verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op een sigarettenpeuk, op een glas en op het geslachtsdeel van de aangever, terwijl hij evenmin enige verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat zijn e-mailadres was verbonden met de username van het Skype account waarmee de chatsessie voorafgaand aan de feiten is gevoerd. Dit terwijl een en ander wel met klem om een verklaring van de verdachte vraagt.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake was van opzet op de dood van de aangever, al dan niet in voorwaardelijke zin. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake was van voorbedachte raad.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het doden van [aangever 1] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat de aangever lukraak in zijn hals, borst en hand is gestoken.
Met name de hals is een uiterst kwetsbaar deel van het lichaam vanwege de aanwezigheid van diverse slagaders. Het met een mes lukraak in de hals steken schept naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en in het bijzonder gelet op het steken met een mes in de hals van de aangever, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden.
De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte is naar de woning van de aangever gegaan, terwijl hij een mes bij zich had. De aangever herkent het door de verdachte gebruikte mes immers niet. Ook staat vast dat de aangever en de verdachte over en weer seksuele handelingen hebben verricht en dat de aangever daarbij opeens merkte dat hij werd gestoken. Voorafgaand aan het steken heeft de verdachte niets gezegd noch enige handeling verricht die zou wijzen op het voornemen om dergelijk geweld te plegen. De verklaring van de aangever noch die van de verdachte geven enig inzicht in wat er voorafgaand aan het steken in de verdachte omgegaan zou kunnen zijn. Niet valt uit te sluiten dat de verdachte in een opwelling het mes heeft gebruikt dat hij bij zich had, waarbij hij op dat moment als reden gaf dat hij pedofiele gerechtigheid zou willen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat de verdachte tevoren een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Gelet op het vorenoverwogene beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van moord, het onder 1 primair ten laste gelegde, en hem veroordelen voor poging tot doodslag.
Nu de doodslag is vergezeld van de diefstal van enkele goederen van de aangever, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van poging tot gekwalificeerde doodslag, zoals onder
1. subsidiair is ten laste gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verdachte in de woning van de aangever was en dat er vervolgens spullen van de aangever zijn weggenomen. Het neer steken van de aangever heeft de diefstal makkelijker gemaakt.
Ten aanzien van de diefstal van de goederen is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de aangifte niet betrouwbaar zou zijn. De verklaring van de aangever vindt op diverse punten steun in de overige bewijsmiddelen, zoals de weggenomen telefoon die bij een ander in gebruik is aangetroffen. De rechtbank acht derhalve de diefstal van de iPhone, iPad, de Puma rugzak en twee armbanden ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2, waarin het wegnemen van de goederen met geweld separaat ten laste is gelegd, kan - gelet op het vorenstaande - naar het oordeel van de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De verdachte heeft naast het steken, de aangever ook nog met de dood bedreigd als hij de politie zou waarschuwen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 is er sprake van eendaadse samenloop.
Parketnummer 09/818635-15
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van feit 1 en 2
Op 31 maart 2015 heeft er in het [X] te Sassenheim op de leefgroep [A] een incident plaatsgevonden waarbij diverse jongens van de groep betrokken waren, te weten [A] , [B] , [C] en de verdachte. Er ontstond die dag een conflict omdat [A] boos was. Vervolgens ontstonden er diverse vechtpartijen.
Blijkens de verklaringen van de groepsleidersheeft de verdachte groepsleider [aangever 4] geschopt en geslagen.
[aangever 4] had na het incident pijn in zijn rug en borstkas tijdens het ademen en ook het gebied tussen zijn schouderbladen was drukpijnlijk.
Medeplegen
Blijkens de meest recente jurisprudentie is voor medeplegen van een strafbaar feit vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Uit de aangifte en de verklaringen van de diverse groepsleiders blijkt dat de vechtpartijen met de 4 jongens van de leefgroep [A] op verschillende plekken plaatsvonden. Daarnaast is in het dossier geen bewijs voorhanden waaruit volgt dat de verdachte en de andere jongens tevoren afspraken hebben gemaakt over het delict.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn groepsgenoten dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, de mishandeling van [aangever 4] - zoals onder
1. ten laste gelegd - bewezen.
Op diezelfde dag, 31 maart 2015 te Sassenheim, heeft de verdachte enkele groepsleiders bedreigd met zware mishandeling. Pedagogisch medewerker [aangever 10] verklaart dat de verdachte riep “ik ga jullie allemaal neersteken.Pedagogisch medewerker [aangever 6] en beveiliger [aangever 9] verklaren dat de verdachte heeft gezegd dat hij ging bijten en dat hij een bijter is.
Gelet op de verklaringen van de groepsleiders, waartegen de verdachte niets inbrengt nu hij niet wil verklaren, acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste feit gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 en 4
Op 24 mei 2015 is er ook in [X] te Spijkenisse een incident. Een groepsgenoot krijgt een time-out en moet naar zijn kamer. De verdachte reageert hierop met verbaal protest, weigert mee te gaan voor een gesprek en als hem wordt verzocht naar zijn kamer te gaan, doet hij dit niet. Hij loopt naar het kooktoestel en gooit olie in de koekenpan. Een groepsgenoot zet het fornuis voor hem aan en de verdachte zet de pan op het vuur. Hij zegt: ‘ik pak [aangever 11] als eerste’ en haalt de koekenpan van het vuur. Vervolgens loopt hij naar het midden van de woonkamer, gooit de olie op de grond en gooit de koekenpan gericht en met kracht naar groepsleidster [aangever 11] . Die kan de pan net ontwijken. Hierop pakt de verdachte een stoel en loopt hij in de richting van [aangever 11] . Zij pakt ook een stoel en de verdachte zet zijn stoel weer neer en rent naar het bestekblok. [aangever 11] probeert dit weg te halen, maar de verdachte heeft al een hand vol met bestek.
Hij pakt [aangever 11] bij haar shirt en draait haar shirt strak, waardoor haar shirt is gescheurd en zij rode striemen heeft opgelopen in haar nek, hals en borstgedeelte.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 betoogd dat niet ten laste is gelegd dat er pijn en/of letsel is veroorzaakt en dat dit noodzakelijk is voor het bewijs en een kwalificatie van ‘mishandeling’.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en sluit zich terzake aan bij het standpunt van de officier van justitie dat naar vaste rechtspraak‘mishandeling’ het aan een ander toebrengen van pijn en letsel in zich heeft en deze begrippen derhalve niet meer separaat in de tenlastelegging hoeven te worden opgenomen.
Door het met kracht draaien van het shirt van [aangever 11] op een zodanige manier dat zij rode striemen heeft opgelopen, heeft de verdachte [aangever 11] pijn en letsel toegebracht.
Uit de verklaringen van groepsleiders [A]en [B]kan voorts worden opgemaakt dat de verdachte de gedragingen tegen [aangever 11] van tevoren had gepland. Het opzet op het toebrengen van pijn en letsel was, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook zeker aanwezig.
Gelet op voornoemde verklaringen van de groepsleiders, waartegen de verdachte niets inbrengt nu hij wederom niet wil verklaren, acht de rechtbank ook de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.