8.2.De rechtbank stelt vast dat uit de schadecalculatie van eiser niet valt af te leiden welk deel daarvan geen betrekking heeft op normale slijtage en gebruikssporen. Deze laatsten kunnen namelijk geacht worden verdisconteerd te zijn in de waarde volgens de koerslijst. Ook uit de bij het taxatierapport gevoegde foto’s blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet in hoeverre sprake is van andere schade dan schade die het gevolg is van normale slijtage en gebruikssporen. De op de foto’s zichtbare schade in de vorm van steenslag, deukjes en schade aan de velgen zijn het gevolg van het normale gebruik van een auto gedurende een periode van bijna zeven jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er dan ook niet in geslaagd om met het taxatierapport aannemelijk te maken dat de door hem berekende waarde van de auto en daarmee de aangifte Bpm, juist is.
9. Verweerder die geen hertaxatie heeft uitgevoerd (uit heeft kunnen voeren) is in zijn berekening niet uitgegaan van een koerslijst, zoals hij heeft betoogd, maar van de tabel als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992. Nu dat gelet op de ouderdom van de auto de voor eiser meest gunstige berekening oplevert zal de rechtbank deze volgen met inachtneming van de door eiser thans voorgestelde cataloguswaarde, alsmede met inachtneming van het regime met ingang van 1 februari 2008. Dat resulteert in de volgende berekening: € 9.013 (bruto Bpm bij een cataloguswaarde van € 36.420 en regime 1 februari 2008) x 80,16% (afschrijving volgens tabel) = € 7.225. € 9.013 -/- € 7.225 = € 1.788 (rest Bpm). € 1.788 -/- € 326 (reeds betaald) = € 1.462 verschuldigde Bpm. Het bedrag van de naheffingsaanslag dient aldus te worden verminderd met € 196 (€ 1.658 -/- € 1.462).
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en hertaxatie
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder - in het bijzonder gelet op hetgeen onder 6.4 is overwogen - niet in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door eiser te verzoeken zijn auto in Soesterberg te tonen. Dat eiser niet in de gelegenheid zou zijn gesteld bij verhindering de controle naar een andere datum te verplaatsen - zoals de echtgenote van eiser ter zitting nog heeft betoogd - is niet aannemelijk geworden. De brief van de Belastingdienst van 17 februari 2014 voorziet daarin en ook eiser refereert in zijn mail (derde bullet) aan het voorstel van de Belastingdienst het voertuig op een andere dag en tijdstip aan te bieden voor controle.
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat verweerder op enigerlei wijze in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
Aan de grief ten aanzien van de hertaxatie door DRZ gaat de rechtbank voorbij aangezien een hertaxatie niet heeft plaatsgevonden.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.
12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten de kosten van de ter zitting aanwezige deskundige [persoon A], ziet de rechtbank geen grond. Naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht zijn de onderneming van de gemachtigde ([X] B.V.) en de onderneming van de deskundige, middels diens aandeelhouderschap in eerstgenoemde B.V. zodanig met elkaar verweven dat de forfaitaire vergoeding voor de aanwezigheid van de gemachtigde ter zitting mede de aanwezigheid van de deskundige omvat.