ECLI:NL:RBDHA:2015:9694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
AWB 15/10126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning voor gezinsleden

In deze zaak heeft eiseres, van Turkse nationaliteit, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning als gezinslid. De aanvraag was ingediend op 14 juli 2014, maar verweerder heeft gesteld dat er geen sprake was van een geldige aanvraag, waardoor er geen beslistermijn van toepassing was. Eiseres heeft later aangegeven dat er geen belang meer bestond bij een uitspraak, omdat verweerder had aangekondigd een verblijfsdocument te verstrekken. Echter, eiseres verzocht wel om vergoeding van de proceskosten, omdat zij meende dat de procedure het gevolg was van onrechtmatig handelen van verweerder.

De rechtbank heeft overwogen dat, nu eiseres inmiddels in het bezit is gesteld van de gewenste verblijfsvergunning, het procesbelang aan de procedure is komen te ontvallen. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is er gekeken naar de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de brief van eiseres van 14 juli 2014 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning, waardoor er geen sprake was van niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen en de uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier I. Broekhuizen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15 / 10126

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van

in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, van Turkse nationaliteit

(gemachtigde: mr. F. Kiliç),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 21 mei 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag van 14 juli 2014 om een verblijfsvergunning voor verblijf als gezinslid bij haar partner.
Verweerder heeft bij brief van 1 juni 2015 aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn om naar aanleiding van de aanvraag van eiseres van 2 april 2015 een verblijfsdocument te verstrekken voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] .
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 5 juni 2015 medegedeeld dat geen belang meer bestaat bij een uitspraak op het beroep nu verweerder heeft aangegeven aan eiseres een verblijfsvergunning te verstrekken. Wel verzoekt eiseres om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank, nu de procedure het gevolg is van het onrechtmatig handelen van verweerder.
Verweerder concludeert in zijn brief van 4 juni 2015 tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Bij brief van 14 juli 2015 heeft verweerder desgevraagd bericht niet bereid te zijn tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, nu op 14 juli 2014 geen sprake is geweest van een aanvraag.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven voor afdoening van de zaak zonder zitting.

Overwegingen

Nu eiseres in het bezit is gesteld van de gewenste verblijfsvergunning is het procesbelang aan de onderhavige procedure komen te ontvallen. De rechtbank zal reeds daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Vervolgens wordt bezien of er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van griffierecht. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3. Op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag.
4. Artikel 3.99a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt, dat indien een vreemdeling in Nederland is voor een verblijf van langer dan drie maanden en een beroep doet ofwel op vrijstelling van het vereiste van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 17, eerste lid, onder c of d, van de Wet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0011823) of artikel 3.71, tweede lid, onder l, ofwel op toepassing van artikel 3.71, derde lid, Vb de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0011823), niet wordt ingediend dan nadat de vreemdeling schriftelijk, op een door Onze Minister te bepalen wijze, te kennen heeft gegeven een zodanige aanvraag in te willen dienen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op voormelde bepalingen, terecht op het standpunt gesteld dat de brief van eiseres van 14 juli 2014 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning zodat geen beslistermijn van toepassing is en geen sprake is van niet tijdig beslissen. Wanneer geen sprake zou zijn geweest van de situatie als in overweging 1, zou het onderhavige beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen om voormelde reden niet-ontvankelijk zijn verklaard.
6. Onder voornoemde omstandigheden zal de rechtbank het verzoek om verweerder in de kosten van de procedure te veroordelen afwijzen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.