ECLI:NL:RBDHA:2015:9614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
09/827057-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Nieuwerkerk aan den IJssel

Op 13 augustus 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 25 april 2015 in Nieuwerkerk aan den IJssel zijn partner met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1961 en thans gedetineerd, zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 30 juli 2015 heeft de officier van justitie, mr. A. Rijsdorp, de verdachte beschuldigd van het opzettelijk beroven van het leven van het slachtoffer, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.D. Verwoerd, pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, omdat hij met een mes in de zij van het slachtoffer stak, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging over noodweer en psychische overmacht, en concludeerde dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij geen wilsvrijheid had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest, en verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827057-15
Datum uitspraak: 13 augustus 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Noord Holland Noord – HvB Zwaag" te Zwaag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 juli 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Rijsdorp en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.D. Verwoerd, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2015 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de zij, althans in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2015 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee, althans een (diepe) steek- en/of snijwonden, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de zij en/of de arm, in ieder geval in het lichaam van die [slachtoffer] te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2015 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de zij en/of de arm, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 25 april 2015 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en zijn partner [slachtoffer] (aangever) in hun woning te Nieuwerkerk aan den IJssel. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij met een mes in zijn zij gestoken, waarbij deze letsel heeft opgelopen. [2]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich met zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag (primair) dan wel aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) dan wel aan een poging daartoe (meer subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte had opzet op de dood van het slachtoffer.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, nu bij verdachte het opzet op letsel dan wel de dood van slachtoffer ontbrak. De verklaring van aangever is bovendien onbetrouwbaar, zodat deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Poging doodslag?
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte voorwaardelijk opzet op zijn dood heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft gestoken met een vleesmes. [3] Hij deed dit niet met de bedoeling om hem te raken op vitale delen, maar om te zorgen dat de agressie van aangever ophield. Het met een dergelijk mes steken in de zij van een slachtoffer roept de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden, nu in dat gebied meerdere vitale organen zijn gesitueerd. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap heeft van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is echter niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij slachtoffer om het leven wilde brengen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door hem met het mes te steken, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, behoeven de (meer) subsidiair tenlastegelegde feiten geen bespreking en beoordeling meer.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 25 april 2015 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes heeft gestoken in de zij van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Uit het dossier blijkt dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte door aangever, waartegen verdediging noodzakelijk was. Verdachte kon niet vluchten. Het handelen van verdachte voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Subsidiair doet de verdediging een beroep op noodweerexces, aangezien de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd het onmiddellijke gevolg was van een bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding, mede ingegeven door de aanval van aangever die hieraan voorafging, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tenslotte doet de verdediging een beroep op psychische overmacht. Er was sprake van een zodanige van buiten komende drang dat verdachte daartegen geen weerstand kon bieden, dan wel dat het bieden van weerstand daartegen redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Eveneens dient op grond hiervan ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie, zodat verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Verdachte had immers kunnen weglopen. Er was bovendien geen sprake van een hevige gemoedsbeweging welke was ontstaan door geweld richting verdachte.
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over psychische overmacht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer?
Van noodweer is sprake indien het feit is begaan ter noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank deelt dit standpunt niet. De rechtbank acht het met de verdediging aannemelijk dat ook door aangever wel enige vorm van geweld is toegepast, maar voor het geweld als door verdachte gesteld, te weten het hard slaan tegen de ribben, het beetpakken bij de neus en het gooien met een glas naar verdachte, bevinden zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten, met name niet nu er bij verdachte geen letsel aan de ribben is vastgesteld, hetgeen wel voor de hand had gelegen als het geweld daadwerkelijk zodanig was geweest als verdachte heeft aangevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het voor verdachte noodzakelijk was om zich tegen een aanval van het slachtoffer te verdedigen. Verdachte bevond zich immers in een situatie waarin hij de mogelijkheid had om weg te gaan. Verdachte is immers ook naar de keuken gelopen om het mes uit de bestekla te pakken. Hij had evengoed naar buiten kunnen lopen. De stelling van verdachte dat hij tegen het keukenkastje aanhing en geen kant op kon, past ook niet bij de omstandigheid dat hij blijkbaar wel nog in staat was om de keukenlade open te trekken en er een mes uit te pakken. Dat betekent dat hij een zekere bewegingsvrijheid had. Ook in het scenario zoals door aangever geschetst, te weten dat aangever en slachtoffer samen op de bank zaten toen er werd gestoken, heeft verdachte de mogelijkheid gehad om weg te gaan. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Noodweerexces?
Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien het voor verdachte niet noodzakelijk was om zich te verdedigen. Bij het ontbreken van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Psychische overmacht?
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar beroep op psychische overmacht aangevoerd dat verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde in een waas bevond. Er was sprake van een extreme en acute vorm van stress. Daar komt bij dat verdachte een bewogen jeugd heeft gehad, welke werd gekenmerkt door mishandelingen.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken onder invloed van een psychische drang waaraan hij geen weerstand heeft kunnen en hoeven bieden. De rechtbank begrijpt dat verdachte bang was, wellicht mede versterkt door ervaringen in zijn verleden, maar dit is onvoldoende om een van buiten komende drang waaraan verdachte geen weerstand kon of hoefde bieden aan te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte niet in een zodanige situatie terechtgekomen dat hij geen wilsvrijheid meer had, maar heeft hij steeds de keuze gehad om anders te handelen.
Verdachte is derhalve eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandelverplichting.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Indien de rechtbank hier niet in meegaat heeft de verdediging verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De raadsvrouw heeft tevens verzocht om mediation toe te passen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn (ex-)partner door hem met een mes in zijn zij te steken. Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat een en ander bovendien heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer (en verdachte) terwijl verdachte en slachtoffer op dat moment een relatie hadden. Het slachtoffer diende zich derhalve bij uitstek veilig te voelen binnen deze relatie en in hun eigen woning. Daar komt bij dat ook verschillende buren de ruzie hebben meegekregen of zelfs het slachtoffer bloedend in hun woning hebben opgevangen, hetgeen ook op hen een (grote) impact moet hebben gehad.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de relatie tussen verdachte en het slachtoffer al geruime tijd niet goed was en dat in het verleden vaker ruzies al dan niet met geweld hadden plaatsgevonden en dat aangever daar ook een aandeel in heeft gehad.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2015 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 23 juli 2015, opgesteld door M.G. Stoutenburg, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van alcoholafhankelijkheid, hetgeen in relatie staat met het delictgedrag van verdachte. Het alcoholgebruik heeft als functie het uitschakelen van emoties en gevoelens. Eerdere behandeling heeft niet geresulteerd in blijvende abstinentie. De reclassering is van mening dat behandeling gericht op het alcoholgebruik en het omgaan met en reguleren van emoties noodzakelijk is om recidive te voorkomen. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting met een mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten).
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er ter zitting blijk van heeft gegeven spijt te hebben van zijn handelen en het laakbare van zijn handelen in te zien.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. De rechtbank zal derhalve niet volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de verdediging bepleit. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Zij geeft daarbij wel in overweging dat in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling voorwaarden kunnen worden gesteld, afhankelijk van de situatie op dat moment.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.N.L. Donker, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. S.M. Borkent, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015125154, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 147).
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2015; een geschrift, te weten een verklaring van GGD Hollands Midden d.d. 27 juli 2015; proces-verbaal sporenonderzoek, p. 93.
3.Proces-verbaal verhoor meerderjarige verdachte, p. 62.