ECLI:NL:RBDHA:2015:9533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
15-14286 en 15-14298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en dienstweigering van Oekraïense vreemdelingen in Nederland

In deze zaak hebben eisers, twee Oekraïense vreemdelingen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De asielaanvragen zijn afgewezen op 23 juli 2015, en de behandeling van de beroepen vond plaats op 6 augustus 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers vrezen voor militaire dienst in Oekraïne, waar zij niet willen vechten tegen hun eigen bevolking. De rechtbank overweegt dat de gewijzigde Vreemdelingenwet van toepassing is op hun aanvragen, aangezien deze na de inwerkingtreding van de wet zijn ingediend. De rechtbank heeft de verklaringen van eisers over hun identiteit en herkomst geloofwaardig geacht, maar oordeelt dat hun dienstweigering niet leidt tot vluchtelingschap of een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en hun beroep ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor asielverlening, zoals uiteengezet in de Vreemdelingenwet en de relevante richtlijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/14286 en 15/14298
V-nummers: [nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 augustus 2015 in de zaak tussen

[naam 1], eiser, en

[naam 2],eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. H.A.C. Klein Hesselink,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde mr. I.D. Vleeshouwers.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 23 juli 2015 waarbij de asielaanvragen van eisers in de algemene asielprocedure zijn afgewezen (de bestreden besluiten).
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2015. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig K.K. Mkrttsjan, tolk in de Russische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve het volgende. Op 20 juli 2015 is de wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ter implementatie van de herziene Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn) in werking getreden. Op grond van het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet en intrekkingen voor inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw, tenzij het onderzoek door de rechtbank is gesloten.
2. Nu de bestreden besluiten dateren van na 20 juli 2015, is de gewijzigde Vw op eisers van toepassing.
3. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op [geboortedatum], respectievelijk op [geboortedatum], en de Oekraïense nationaliteit te bezitten. Op 5 juni 2015 hebben eisers een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag van eiseres heeft een afhankelijk karakter van die van eiser. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat medio mei 2015 een oproep voor militaire dienst werd gemeld aan familieleden op zijn adres in de plaats [woonplaats]. Deze oproep is niet in ontvangst genomen. Eiser heeft geen gehoor gegeven aan deze oproep omdat hij niet naar het Anti-Terrorisme-Operatie (ATO)-front wil worden gestuurd en hij niet wil vechten tegen zijn eigen bevolking. Verder beroept eiser zich op de algemene veiligheidssituatie in zijn land: hij vreest dat de schermutselingen zich naar zijn woonplaats en regio zullen verplaatsen.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ongegrond verklaard op grond van artikel 31 van de Vw. Verweerder acht de verklaringen van eisers over hun identiteit, hun nationaliteit en hun herkomst uit [woonplaats] geloofwaardig. Verder acht verweerder geloofwaardig dat eiser onder de huidige omstandigheden kan worden opgeroepen voor de dienstplicht. Verweerder neemt echter het standpunt in dat eisers dienstweigering niet kan leiden tot vluchtelingschap of tot een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot vindt verweerder dat de algemene veiligheidssituatie in Oekraïne of de herkomstregio van eisers niet van dien aard is dat op grond daarvan asielrechtelijke bescherming is geboden.
5. De door eisers tegen de bestreden besluiten aangevoerde beroepsgronden komen in het navolgende aan bod.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. Artikel 9 van de richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (voorheen: richtlijn 2004/83/EG, hierna te noemen: de Definitierichtlijn) is geïmplementeerd in artikel 3.36 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
8. Ingevolge artikel 3.36, tweede lid, van het VV kunnen daden van vervolging in de zin van het eerste lid onder meer de vorm aannemen van:
(…);
(…);
onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;
(…);
vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen;
(…).
Ingevolge het derde lid moet er een verband zijn tussen enerzijds de gronden voor vervolging genoemd in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag en anderzijds de daden, bedoeld in het eerste lid, die als vervolging worden aangemerkt of het ontbreken van bescherming tegen dergelijke daden.
9. Volgens paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 verleent verweerder, onder toepassing van artikel 3.36 van het VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
a. a) de vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag;
b) de vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen;
c) de vreemdeling heeft geweigerd deel te nemen aan een militaire actie
die is veroordeeld door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of die in strijd is met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
10. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of het aannemelijk is dat eiser in militaire dienst zal moeten bij terugkeer naar zijn land van herkomst en, zo ja, of eisers voorgenomen dienstweigering dient te leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
11. Verweerder heeft, gelet op het voornemen dat aan het bestreden besluit over eiser voorafging, aannemelijk geacht dat eiser kan worden opgeroepen voor dienstplicht. De rechtbank begrijpt – gelet op de toelichting ter zitting door verweerder – dat verweerder het daarmee nog niet aannemelijk acht dat eiser bij terugkeer daadwerkelijk in militaire dienst zal moeten. De rechtbank acht het, gelet op de omstandigheid dat verweerder wel geloofwaardig heeft geacht dat medio mei 2015 een poging is gedaan een oproep aan eiser te overhandigen, aannemelijk dat eiser bij terugkeer alsnog zal worden opgeroepen voor militaire dienst. Dit wordt versterkt door de verklaring van eiser ter zitting dat hij van zijn familie heeft vernomen dat op 30 juli 2015 door twee personen werd aangebeld en geïnformeerd naar eisers verblijfplaats, met het oog op het doen van een oproep voor militaire dienst. De rechtbank is van oordeel dat daarmee een reëel risico aanwezig moet worden geacht dat eiser door de keuring zal komen en dat hij vervolgens daadwerkelijk militaire dienst zal moeten verrichten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat onder meer uit door eiser in beroep overgelegde informatie van ‘foreign policy’ van 18 februari 2015 (http://foreignpolicy.com/2015/02/18) valt af te leiden dat de Oekraïense overheid actief is in het op grote schaal werven van dienstplichtigen.
12. Dit betekent dat onderzocht moet worden of de door eiser voorgenomen dienstweigering voldoet aan één van de voorwaarden die verweerder stelt in zijn beleid, neergelegd in hoofdstuk C2/3.2 van de Vc, voor verlening van een asielvergunning.
13. Daarbij dient, gelet op de beroepsgronden, mede te worden betrokken of dit beleid in overeenstemming is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 26 februari 2015, nr. C-472/13, in de zaak Shepherd tegen Duitsland (JV 2015/82), dat betrekking heeft op de toepassing van artikel 9 van de Definitierichtlijn bij dienstweigeraars.
14. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij doende is hoofdstuk C2/3.2 van de Vc te wijzigen voor wat betreft voorwaarde c), aldus dat de vreemdeling niet kan ingezet in een militair conflict waar sprake is van oorlogsmisdrijven, ook al is er geen veroordeling door de internationale gemeenschap. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij die aanpassing al heeft verricht in het bestreden besluit ten aanzien van eiser. Verweerder acht niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij een eventuele dienstplicht zal worden ingezet bij een conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden gepleegd.
15. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder met betrekking tot voorwaarde c), zoals uitgelegd in het licht van het Shepherd-arrest. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het Oekraïense leger oorlogsmisdrijven heeft begaan in het conflictgebied in Oost-Oekraïne, dan wel dat de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven zullen worden begaan. De rechtbank vindt voor dit oordeel aansluiting bij punt 43 en punt 46, derde streepje, van het Shepherd-arrest. Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, is dat niet uit de door hem overgelegde landeninformatie af te leiden.
16. Met betrekking tot voorwaarde b) heeft eiser gesteld dat hij onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen de vervulling van de dienstplicht. In beroep heeft hij gesteld dat oorlog moreel verwerpelijk is en dat het een pacifistisch beginsel is dat men geen ander mens moet doden. Verweerder heeft de aanwezigheid van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een diepgewortelde overtuiging bij eiser niet aannemelijk geacht.
17. De rechtbank deelt de conclusie van verweerder. Eiser heeft in het nader gehoor weliswaar verklaard dat hij wat betreft zijn opvoeding nooit het idee heeft gehad dat hij wil vechten. Die opvatting beperkt eiser echter tot het niet willen vechten tegen mensen van zijn eigen natie. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij wel dienstplicht zou willen vervullen indien hij geen wapen zou hoeven dragen en indien hij ondersteunend aan het leger werkzaam zou zijn. Gelet op deze verklaringen is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gewetensbezwaarde als geformuleerd in voorwaarde b). Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 11 november 2014, voorafgaand aan het Shepherd-arrest (C-472/13), punten 52 tot en met 55.
18. Met betrekking tot voorwaarde a) wordt het volgende overwogen. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser bij dienstweigering een onevenredige of discriminatoire bestraffing te wachten staat vanwege diens afkomst. Eiser heeft in beroep betoogd dat hem een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar te wachten staat en hij heeft voorts gewezen op de deplorabele omstandigheden in de Oekraïense gevangenissen.
19. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet nader heeft onderbouwd dat hij onevenredig of discriminatoir bestraft zou worden als hij zou weigeren om in dienst te gaan. Een gevangenisstraf van 2 tot 5 jaar voor dienstweigering kan niet als onevenredig zwaar worden aangemerkt, nu deze straf in Oekraïne geldt voor alle dienstweigeraars. De onevenredige bestraffing ziet volgens verweerder enkel op de persoon van de betrokkene in relatie tot zijn ras, religie, nationaliteit, zijn lidmaatschap van een sociale groep of politieke overtuiging. De situatie in de gevangenissen in Oekraïne kan niet gezien worden als een vorm van onevenredige bestraffing, aldus verweerder.
20. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder. Gelet op artikel 3.36, derde lid, van het VV, moeten de daden van vervolging, als bedoeld in het eerste lid, in verband zijn te brengen met de gronden van vervolging als bedoeld in artikel IA van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat één van de vervolgingsgronden op hem van toepassing is.
21. De beroepsgronden van eiser treffen geen doel. Het beroep van eiser is ongegrond. Gelet op de samenhang van het beroep van eiseres met dat van eiser, is ook het beroep van eiseres ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.