3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van feit 1
Op 21 januari 2015 omstreeks 19.30 uur is [aangever 1] (verder: de aangever) werkzaam als postbezorger van Post NL. De bestelling is bedoeld voor het adres [adres 2] te
Den Haag. De aangever belt aan bij het portiek van het adres [adres 2] en hoort iemand aan komen rennen. Voordat hij iets kon zien, krijgt hij een klap tegen de rechterzijde van zijn hoofd. De aangever draait zich om en ziet drie jongens met een capuchon over hun hoofd. Een jongen trekt het pakket uit zijn hand en een andere jongen richt een pistool op zijn hoofd. De jongen met het pistool zegt: ”blijf staan, blijf staan”. De jongen met het pakket rent weg en daarna ook de jongen met het pistool.
De derde jongen rent met de jongen met het pakket mee. Het pistool is zwart van kleur.
De jongen houdt het pistool dicht bij het hoofd van de aangever.
Het zwarte pistool dat bij de overval is gebruikt is op 20 februari 2015 in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
Onderzoek van het wapen leert dat het een alarmpistool is, merk Bruni Sri.
Het pakketje dat bezorgd moest worden op het adres [adres 2] is afkomstig van [aangever 1] en de geadresseerde is [klant] . Het pakket, dat op
18 januari 2015 is besteld, bevat 2 Philipp Plein t-shirts, een Stone Island polo, een Stone Island jack en een Stone Island pull, met een totale waarde van € 995,70. Dit bedrag zou bij aflevering worden betaald.
Bij controle door [aangever 1] bij de besteller, die gebruik maakt van het emailadres [x] , en terugbelt met telefoonnummer 06- [x] en die beweert te goeder trouw te zijn, is de bestelling per post verzonden naar het adres [adres 2] te Den Haag.
Het telefoonnummer 06- [x] blijkt in gebruik te zijn bij [medeverdachte 2] , één van de medeverdachten, terwijl het adres [adres 2] het oude woonadres van [medeverdachte 2] blijkt te zijn.Naar later blijkt maakt de medeverdachte [medeverdachte 3] gebruik van het voornoemde telefoonnummer.
[medeverdachte 2] , die inmiddels is overleden, heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 3] tegen hem heeft gezegd dat hij op naam van [medeverdachte 2] kleding zou bestellen en dat hij ook heeft verklaard dat hij de bezorger op de grond heeft gegooid en het pakketje heeft afgepakt, waarbij hij een luchtbuks op de bezorger heeft gericht. [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn erbij geweest en hebben het pakketje overgenomen en zijn ermee weggerend. [medeverdachte 3] komt met het pakketje naar het huis van [medeverdachte 2] en laat ook het wapen zien.
Tijdens een zitje (de rechtbank leest:feestje) bij [medeverdachte 2] thuis heeft [medeverdachte 3] een nieuw Philipp Plein t-shirt aan en zegt hij dat het uit het pakketje komt.
Op 20 februari 2015 wordt bij de huiszoeking op het adres van de verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] ook een zwart Philipp Plein t-shirt aangetroffen, dat door de eigenaar van [aangever 1] als echt wordt aangemerkt en tevens zijn eigendom is.
Het emailadres [x] is aangetroffen als emailadres op één van de laptops, die in het huis van de verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] zijn meegenomen.
Op één van de laptops die afkomstig is uit de woning van de verdachte, is op 13 januari 2015 om 15.50 en 16.36 uur gezocht naar kleding van het merk Stone Island.
Blijkens de historische verkeersgegevens van de telefoon, die bij [medeverdachte 4] , in gebruik is, heeft de verdachte op 21 januari 2015 tussen 18.02 uur en 20.35 uur een vijftal keer contact opgenomen met het telefoonnummer van [medeverdachte 4] door te bellen of te sms’en.
De telefoon van [medeverdachte 4] wordt op dat moment aangestraald door een zendmast aan de [adres 4] te Den Haag, zijnde in de directe omgeving van de [adres 2] te Den Haag.
De telefoon van de verdachte met nummer 31639770475 is blijkens de analyse van de historische verkeersgegevens op 21 januari 2015 tussen 19.11 uur en 20.10 uur aangestraald door de zendmast [adres 5] , zijnde in de directe omgeving van de [adres 2] te Den Haag.
Op 22 januari 2015, daags na de overval, verzendt de verdachte rond 08.00 uur de boodschap op de groepsapp dat de postbezorger is beroofd met een wapen, dat daarom de heli kwam, dat hij [medeverdachte 3] ging helpen, dat hij ‘down down ging’ en dat er ‘veel kleren, zeker 4 stoney en 2 pp’s’ zijn buitgemaakt. Ook schrijft de verdachte ‘vandaag we zouden weer doen, maar s een beetje dom als we weer gaan doen’.
De verdachte heeft bij de politieverklaard van [medeverdachte 2] , volgens de verdachte de derde overvaller, te hebben gehoord van de beroving op de [adres 2] . Ook liet [medeverdachte 2] hem een bericht over de beroving op politie.nl zien. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij, de verdachte, bij de beroving aanwezig is geweest is gelogen. Hij heeft niets met de beroving te maken gehad.
Tijdens de behandeling ter terechtzittingontkent de verdachte wederom met de beroving op de [adres 2] te maken te hebben gehad. Hij verklaart de dag erna, in de vroege ochtend van donderdag 22 januari 2015, van [medeverdachte 2] te hebben gehoord wat er is gebeurd en er vervolgens over te hebben ge-appt op de groepsapp. Hij had [medeverdachte 2] gesproken voordat hij naar school ging. [medeverdachte 2] heeft, aldus de verdachte, zijn naam genoemd om er zelf mee weg te komen. De verdachte deelt mee niet meer te weten waarom hij op 21 januari 2015 vijf keer met [medeverdachte 4] telefonisch contact heeft gehad en ook niet te weten welk wapen bij de beroving is gebruikt. Enige tijd voor 21 januari 2015 heeft een van de vrienden van de verdachte een luchtbuks mee naar het huis van de verdachte genomen om te laten zien. Deze persoon had hem op zak. De verdachte verklaart voorts dat hij wel in de buurt van de [adres 2] was, omdat hij bij een vriendin op de [adres 6] was.
Desgevraagd verklaart de verdachte dat het Stone Island jack dat bij hem thuis is gevonden, van zijn broer is en dat dit een ouder model is dan het jack dat in het pakketje zat. Hij heeft dit in het dossier gelezen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de rol van de verdachte zodanig is dat er kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
Blijkens de meest recente jurisprudentie is voor medeplegen van een strafbaar feit vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is geweest of alle handelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In casu is de verdachte volgens medeverdachte [medeverdachte 2] op 21 januari 2015 aanwezig geweest bij de beroving van de pakketbezorger op de [adres 2] . De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Volgens [medeverdachte 2] is [medeverdachte 4] de derde aanwezige persoon en uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt dat hij vóór en na de beroving vijf maal contact met [medeverdachte 4] heeft gehad. Ook blijkt uit de analyse van de historische telefoongegevens van de telefoon van de verdachte dat deze op 21 januari 2015 tussen 19.11 uur en 20.10 uur de zendmast [adres 5] te Den Haag heeft aangestraald, zijnde in de directe omgeving van de [adres 2] . De verklaring van de verdachte dat hij bij een vriendin thuis was, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Uit de omstandigheid dat de verdachte in de buurt van de beroving heeft staan bellen blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, de betrokkenheid van de verdachte bij de overval.
Voorts had de verdachte daderwetenschap, welke hij op 22 januari 2015 rond 08.00 uur op de groepsapp met zijn vrienden deelt. Hij weet precies te vertellen wat er is gebeurd en wat er is buit gemaakt. Dat de verdachte zo vroeg in de morgen [medeverdachte 2] al heeft gezien en deze hem deze informatie heeft gegeven, acht de rechtbank niet aannemelijk. Temeer ook nu de verdachte in deze app van 08.00 uur ook nog zegt ‘vandaag zouden we weer doen, maar s een beetje dom als we weer gaan doen’.
De verdachte was naar het oordeel van de rechtbank ook op de hoogte van het voornemen de postbezorger te overvallen. Er was sprake van een vooropgezet plan. Er werd via een vals emailadres onder rembours dure kleding besteld en vervolgens werd de bezorger op het opgegeven adres opgewacht en overvallen onder bedreiging van een wapen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op de totstandkoming van het delict, en heeft de verdachte daarnaast aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage geleverd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
Op 19 februari 2015 omstreeks 19.15 uur bevindt [aangever 2] (verder: de aangever)
zich op de [adres 3] te Den Haag om op het adres [adres 3] een Iphone 6 onder rembours te bezorgen. Er wordt niet open gedaan. De aangever wacht even en loopt vervolgens naar zijn bus. Hij doet de deur van zijn bus open en gaat met het pakket op schoot zitten. Hij wil zijn deur dichtdoen als hij opeens een jongen aan ziet komen rennen. De jongen trekt aan zijn portier en richt met zijn andere hand een vuurwapen op de aangever. Achter de jongen met het wapen staat nog een jongen. De jongen met het wapen trekt de deur helemaal open en pakt het pakketje van de schoot van de aangever. Terwijl hij dit doet heeft hij het wapen nog in zijn handen. Vervolgens rent de jongen met het vuurwapen samen met de andere jongen weg. Het wapen is een donker handpistool.
De dag ervoor, op 18 februari 2015 heeft de aangever in zijn webshop in elektronica, [aangever 2] een bestelling voor een Iphone 6 ontvangen. Deze is besteld onder de naam [x] en moest worden besteld op het adres [adres 3] . Als telefoonnummer is [x] en als emailadres [x] doorgegeven. De aangever heeft via de mail de bestelling bevestigd en het tijdstip van bezorgen doorgegeven. De bestelling zou onder rembours plaatsvinden.
Het zwarte pistool dat bij de overval is gebruikt is op 20 februari 2015 in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen. Ook wordt de verpakking van de weggenomen Iphone gevonden.
Aan de binnenzijde van de kartonnen deksel van de verpakking van de weggenomen Iphone wordt de vingerafdruk van medeverdachte [medeverdachte 3]gevonden. Ook wordt op de kartonnen doos de vingerafdruk van de verdachte gevonden.
In de woning van de verdachte wordt de weggenomen goudkleurige Iphone 6 aangetroffen.
In de Iphone 6, die bij [medeverdachte 3] in gebruik is, wordt informatie betreffende de bestelling van de Iphone bij [aangever 2] gevonden. Tevens is er een mailtje aangetroffen van [aangever 2] dat de bezorger op 18 februari 2015 tevergeefs aan de deur is geweest.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 19 februari 2015 met [x] in de stad was toen hij door de verdachte werd gebeld dat hij naar de Bijenkorf moest komen. De verdachte was samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Ze gingen met zijn allen met de tram, maar werden uit de tram gezet omdat de verdachte geen ov-kaart had. [medeverdachte 3] belde zijn broer [medeverdachte 5] en die kwam hen ophalen. [medeverdachte 5] bracht hen naar het huis van [medeverdachte 2] . Daar werd de auto voor de deur gezet. [medeverdachte 3] zei tegen [medeverdachte 5] dat hij moest wachten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] renden de hoek om. Vijf minuten later kwamen ze weer terugrennen en gingen ze met zijn allen de auto in op weg naar het huis van de verdachte. In de auto heeft [medeverdachte 1] verteld dat hij op het raam van de bus had getikt, dat hij het wapen had laten zien en dat de bezorger het pakketje naar hem toe had gegooid. [medeverdachte 3] keek daarbij toe.
Vervolgens hebben ze het pakketje gepakt en zijn ze weggerend. [medeverdachte 1] vertelde in de auto het wapen op het hoofd van de bezorger te hebben gericht. In het huis van de verdachte, nadat [medeverdachte 5] hen had afgezet, hebben de verdachte en [medeverdachte 1] het pakketje opengemaakt en heeft de verdachte de telefoon meteen in gebruik genomen.
Op 18 februari 2015, de dag voor de beroving, is er een snapchatsprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6] , waarin de verdachte aan [medeverdachte 6] vraagt hoeveel er gekanteld is, waarop [medeverdachte 6] zegt dat het er eentje was en dat er ook een voor de verdachte is besteld, die morgen (op de 19e) binnen zou komen.
Op 19 februari 2015 te 19.39 uur zegt de verdachte in een gesprek met een vriend van hem dat ‘de eerste voor [medeverdachte 3] was en deze nu voor hem is’. Ook zegt de verdachte ‘dat hij niet weet wie de volgende is. Iedereen helpt elkaar gewoon’.
[medeverdachte 3] appt op 19 februari 2015 om 19.40 uur met [x] en zegt dat [medeverdachte 1] het heeft gedaan omdat hij het graag wou doen. [medeverdachte 3] zegt ‘dat hij de zijne gisteren in de ochtend zelf heeft gedaan en dat [medeverdachte 1] het voor [verdachte] deed. Morgen (20e) komen die van hem en [x] en dan zaterdag voor jou en [x] .’
Het wapen dat [medeverdachte 1] heeft gebruikt heeft hij op 18 februari 2015 bij de verdachte opgehaald. De verdachte heeft dit wapen, blijkens een whatsapp gesprek met ene [x] in de vroege ochtend van 18 februari 2015 gekocht voor 3 bar. [x] heeft nog een paar zilveren kogels liggen.
Op 18 februari 2015 te 21.25 uur stuurt de verdachte een spraakbericht aan [x] :
“Ik ga gewoon rembours doen, ik ga een wapen tegen die bezorger zijn hoofd aanhouden, (zegt iets onverstaanbaars) kanker ik dat gewoon doen schijt”.
Op 19 februari 2015 rond 23.00 uur voert de verdachte nog een whatsapp gesprek met [x] , waarin de verdachte zegt ‘postbode berovers noemen ze ons’ en tevens zendt de verdachte een screenshot van een persbericht omtrent de overval op de [adres 3] mee.
Op de laptop van de verdachte wordt op 16 februari 2015 een zoekslag gedaan naar
Iphone 6en op 19 februari 2015 is er gezocht naar een nieuwsitem met de titel ‘Postbode onder dreiging van wapen beroofd van pakketje [adres 3] Den Haag’.
De verdachte heeft bij de politieverklaard dat hij op 19 februari 2015 samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [x] was en dat ze inderdaad uit de tram zijn gezet omdat hij geen ov-kaart had en dat [medeverdachte 3] toen zijn broer heeft gebeld om hen op te halen.
Vervolgens heeft [medeverdachte 5] hen naar het huis van [medeverdachte 2] gereden, hebben ze gewacht, en hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de pakketbezorger beroofd. [medeverdachte 1] heeft het vuurwapen op de bezorger gericht en hij, verdachte, heeft de telefoon gekregen en direct in gebruik genomen.
In de auto was het (nep)vuurwapen getoond.
Bij de rechter-commissarisheeft de verdachte verklaard dat hij niet mee wilde doen, maar dat hij dit uiteindelijk toch heeft gedaan. Hij dacht dat hij als hij op een afstand zou blijven er niets mee te maken zou hebben. Hij stond met [medeverdachte 2] en [x] drie straten verderop.
De verdachte wilde de Iphone 6 hebben.
Ter terechtzittingheeft de verdachte bevestigd dat hij de Iphone 6 van de beroving in de [adres 3] heeft gekregen en meteen in gebruik heeft genomen. Verder verwijst de verdachte naar zijn eerdere verklaring en wil hij daar niets aan toevoegen.
Ook ten aanzien van dit feit ziet rechtbank zich gesteld voor de vraag of de rol van de verdachte zodanig is dat er kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op de totstandkoming van het delict en of de verdachte voorts een wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van het delict heeft geleverd.
De rechtbank beantwoordt deze vragen bevestigend.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van het plan om de pakketbezorger te overvallen, heeft hij het wapen dat bij de overval is gebruikt aan [medeverdachte 1] gegeven, zat hij in de auto op weg naar de beroving en ook erna en is hij degene die de Iphone 6 heeft gekregen en direct in gebruik heeft genomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3
Gelet op het terzake van feit 1 en 2 overwogene is de rechtbank voorts van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte in de periode van
20 januari 2015 tot en met 19 februari 2015 samen met anderen een alarmpistool (merk Bruno Sri) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.