Op 30 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van zes minderjarigen, die in een onveilige gezinssituatie verkeerden. De kinderrechter had eerder, op 1 mei 2015, de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld. De ouders, die zonder vaste woon- of verblijfplaats waren, vertoonden zorgmijdend gedrag en waren niet in staat om een veilige opvoedingsomgeving te bieden. De minderjarigen waren getuige geweest van huiselijk geweld en de ouders hadden financiële problemen, wat leidde tot een onstabiele woonsituatie. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat de ouders niet in staat waren om de basale zorg en veiligheid voor de kinderen te waarborgen. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de ouders hun medewerking aan de hulpverlening niet voldoende verleenden en dat de situatie van de minderjarigen ernstig was. De rechtbank oordeelde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op de relevante data in Nederland was, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd was. De rechtbank besloot de minderjarigen onder toezicht te stellen en de behandeling van het verzoek tot uithuisplaatsing aan te houden, met de opdracht aan de ouders om volledige medewerking te verlenen aan de hulpverlening. De rechtbank benadrukte dat de ouders hun situatie moesten verbeteren om verdere uithuisplaatsing te voorkomen.