ECLI:NL:RBDHA:2015:9289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2015
Publicatiedatum
6 augustus 2015
Zaaknummer
4335772/15-50532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verstoorde arbeidsverhouding en vergoeding voor outplacement en rechtsbijstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Stichting Horizon en de werknemer, aangeduid als [verweerder]. De stichting verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2015, onder verwijzing naar een verstoorde arbeidsverhouding en de wens om een vergoeding van € 3.750,- te betalen voor outplacement en rechtsbijstand. De werknemer, die sinds 2013 in dienst was en op dat moment arbeidsongeschikt was, verzette zich tegen de ontbinding en vroeg subsidiair om ontbinding met toekenning van de vergoedingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een opzegverbod gold vanwege de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, maar dat dit opzegverbod niet in de weg stond aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter oordeelde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, die onherstelbaar was, en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk was. Daarom werd het verzoek van de stichting toegewezen en werd de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 oktober 2015.

Daarnaast werd de stichting veroordeeld tot betaling van de overeengekomen vergoeding van € 3.750,- aan de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om een billijke vergoeding toe te kennen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Tot slot werd bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team kanton Den Haag
FJ
Repnr.: 4335772/15-50532
6 augustus 2015
Beschikking in de zaak van:
de stichting Stichting Horizon,gevestigd te Rotterdam,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.C. Brökling,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M. Hoekman.
Partijen worden verder aangeduid als “Horizon” en “ [verweerder] ”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 30 juli 2015;
- het verweerschrift.

2.Feiten

2.1
[verweerder] is geboren op [xx] 1985 en sinds [xx] 2013 in dienst van Horizon werkzaam, laatstelijk als [functie] tegen een salaris van € 3.346,- bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en verdere emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het primair onderwijs.
2.2
Horizon is een instituut voor jeugdzorg en onderwijs.
2.3
[verweerder] is op dit moment arbeidsongeschikt.

3.Verzoek

3.1.
Horizon verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] per 1 oktober 2015 te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onder g BW en daarbij te verstaan dat Horizon € 3.750,- aan [verweerder] voldoet wegens kosten van outplacement en rechtsbijstand.
3.2.
Aan dit verzoek legt Horizon ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van Horizon redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Horizon heeft aan [verweerder] een outplacementtraject aangeboden en is bereid om de kosten daarvan tot een maximum bedrag van € 3.000,- (exclusief BTW) te vergoeden. Bovendien is Horizon bereid om aan [verweerder] een bijdrage in zijn kosten van rechtsbijstand te voldoen van € 750,- (exclusief BTW).

4.Verweer

4.1
[verweerder] verzet zich tegen het verzoek en stelt primair dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Subsidiair verzoekt [verweerder] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 oktober 2015 onder toekenning van de aangeboden vergoedingen
4.2
Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [verweerder] erkent dat de arbeidsverhouding is verstoord doordat partijen verschillende ideeën hebben over de wijze waarop de functie van [verweerder] moet worden uitgevoerd binnen de veranderde organisatie van Horizon. Ondanks vele gesprekken zijn partijen er niet in geslaagd deze verschillen te overbruggen. [verweerder] verzet zich tegen de gevraagde ontbinding nu hij nog geen ander (passend) werk heeft gevonden en niet wenst terug te vallen op een uitkering.

5.Beoordeling

5.1.
Beoordeeld moet worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden ontbonden.
5.2
De kantonrechter stelt vast dat een opzegverbod geldt, omdat [verweerder] door een recent verkeersongeluk ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] . Het verzoek is immers gebaseerd op de stelling dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is en dat staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte.
5.3
De kantonrechter overweegt vervolgens dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Nu [verweerder] heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van [verweerder] niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onder g, BW en is herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk.
5.4
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Horizon zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 oktober 2015. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.5
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
5.6
Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] aanspraak heeft op een vergoeding van in totaal € 3.750,- wegens kosten van outplacement en rechtsbijstand. Horizon zal daarom worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding.
5.7
Nu de aangeboden vergoeding wordt toegekend, zal Horizon niet de gelegenheid worden geboden om het verzoek in te trekken.
5.8
Gelet op de uitkomst van de zaak, acht de kantonrechter het redelijk dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.Beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2015;
- veroordeelt Horizon tot betaling aan [verweerder] van een bedrag groot € 3.750,-;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2015.