In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vraag centraal stond of er huwelijkse voorwaarden van toepassing waren. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.L. Oudshoorn, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. van Venetiën, hebben in het verleden een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank had eerder op 30 september 2014 de echtscheiding uitgesproken, maar de behandeling van andere verzoeken, zoals gezag en zorgregeling, was aangehouden in afwachting van mediationresultaten.
Tijdens de zitting op 9 juni 2015 hebben beide partijen een ouderschapsplan overgelegd en zijn er verschillende documenten ingediend ter ondersteuning van hun standpunten. De man stelde dat zij gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden, specifiek een 'separation of goods', terwijl de vrouw dit betwistte en stelde dat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De rechtbank heeft de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden beoordeeld aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag en het recht van Mauritius, waar de huwelijksakte was opgemaakt.
De rechtbank concludeerde dat de huwelijkse voorwaarden geldig waren, maar dat de handtekeningen op de huwelijksakte ontbraken. Desondanks werd vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de huwelijkse voorwaarden waren neergelegd in een schriftelijk stuk dat door beide partijen was ondertekend. De rechtbank heeft vervolgens de verdeling van de echtelijke woning en de inboedel geregeld, waarbij de woning moest worden verkocht en de opbrengst gelijkelijk verdeeld. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.