Uitspraak
Rechtbank DEN Haag
[verzoekster] , te Den Haag, verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Kamerstukken II2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de toepassing van de kostendelersformule op de bijstandsuitkering van verzoekster. Verzoekster, die in een penibele financiële situatie verkeert, ontving een bijstandsuitkering die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, was vastgesteld op 38 procent van het Wettelijk Minimumloon. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat verzoekster geen commerciële huurprijs voor haar kamer betaalde, aangezien haar huurprijs van € 250,- per maand onder het beleid van verweerder viel, dat een minimale huurprijs van € 275,- vereiste.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder bij de toepassing van de kostendelersformule geen rekening had gehouden met de relevante passages uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beleid van verweerder niet in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever, omdat er geen onderzoek was gedaan naar de verhouding tussen de betaalde huur en de geleverde prestaties. Dit leidde tot de voorlopige beslissing om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, waardoor verzoekster haar bijstandsuitkering ongewijzigd en met terugwerkende kracht naar de norm voor een alleenstaande zou ontvangen.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het door verzoekster betaalde griffierecht en de proceskosten, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen in bestuursrechtelijke procedures.