ECLI:NL:RBDHA:2015:9118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
C-09-486459 FA RK 15-2695; C-09-489454 FA RK 15-4032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in het kader van echtscheiding en wijziging van zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De verzoeken zijn ingediend door de man en de vrouw, die beiden advocaten hebben ingeschakeld. De rechtbank heeft zich gebogen over de voorlopige zorgregeling voor hun minderjarige kind en de toevertrouwing van het kind aan de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw tijdelijk bij haar moeder verblijft en dat de man in [stad] woont. De rechtbank heeft de voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind op zaterdag bij de man verblijft. De rechtbank heeft ook de voorlopige kinderbijdrage van de man vastgesteld op € 130,-- per maand, ingaande op 1 juni 2015. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten naar de zorg- en opvoedingstaken en de hoofdverblijfplaats van het kind, waarbij de nieuwe woonsituatie van beide ouders in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 15-2695 (voorlopige voorziening) en FA RK 15-4032 (wijziging voorlopige voorziening)
Zaaknummers: C/09/486459 (voorlopige voorziening) en C/09/489454 (wijziging voorlopige voorziening)
Datum beschikking: 29 juli 2015

Voorlopige voorzieningen

Beschikkingop het op 8 april 2015 ingekomen verzoek strekkende tot vaststelling van voorlopige voorzieningen van:

[man 1]

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk,
in welke zaak als belanghebbende wordt aangemerkt:

[vrouw 1]

de vrouw,
verblijvende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.A. de Boer te Utrecht,
en op het op 28 mei 2015 ingekomen verzoek strekkende tot wijziging van voorlopige voorzieningen van:

[vrouw 1],

de vrouw,
verblijvende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.A. de Boer te Utrecht,
in welke zaak als belanghebbende wordt aangemerkt:

[man 2],

de man,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. M.A. Neermawatie Nandoe te Rijswijk.

Procedure

Voorlopige voorziening (kenmerk C/09/486459 FA RK 15-2695)
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2015 (uitgewerkt bij beschikking van
12 mei 2015) heeft de rechtbank voorlopige voorzieningen bepaald ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, de toevertrouwing van de minderjarige en de voorlopige zorgregeling. Tevens heeft de rechtbank een onderzoek gelast door de Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de raad) met het verzoek advies en rapport uit te brengen in de echtscheidingszaak en de verhuizingszaak en is iedere verdere beslissing ter zake de alimentatie aangehouden.
De rechtbank heeft nadien geen nieuwe stukken ontvangen.
Verzoek om wijziging van de voorlopige voorziening(kenmerk C/09/489454 FA RK 15-4032)
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift.
De vrouw verzoekt voormelde beschikkingen te wijzigen in die zin dat de rechtbank thans:
- het minderjarige kind van partijen (voorlopig) aan de vrouw in [woonplaats] toevertrouwt,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw doet haar verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking zijn gewijzigd.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig om voormelde beschikking te wijzigen in die zin dat de rechtbank thans primair:
- bepaalt dat het minderjarige kind van partijen haar verblijfplaats bij de man zal hebben, althans aan hem (voorlopig) wordt toevertrouwd;
- een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van het minderjarige kind van partijen vaststelt;
en subsidiair:
- gelast dat de vrouw weer met de minderjarige aan de [straat] te [woonplaats] gaat wonen en ook niet mag verhuizen buiten de regio [stad], op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 500,-- per gebeurtenis;
- een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van het minderjarige kind van partijen vaststelt,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Op 1 juli 2015 zijn de onderhavige zaken ter terechtzitting van deze rechtbank gelijktijdig met de zaak (kenmerk C/09/487452 FA RK 15-3143) waarin vervangende toestemming voor een verhuizing naar [stad] is verzocht, behandeld. Op de verhuizingszaak zal heden bij afzonderlijke beschikking worden beslist.
Ter terechtzitting zijn verschenen: beide partijen met hun advocaten. Tevens was aanwezig mevrouw [naam], namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de terechtzitting heeft de rechtbank ontvangen:
- de brief d.d. 3 juli 2015 van de zijde van de man.

Feiten

Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 1 mei 2015 (uitgewerkt bij beschikking d.d. 12 mei 2012) is – voor zover hier aan de orde –:
- bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te [stad], [straat], met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
- bepaald dat het minderjarige kind van partijen (voorlopig) aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- bepaald dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige bij zich te hebben iedere zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt bij de vrouw;
- de Raad voor de Kinderbescherming gelast om met spoed een onderzoek te verrichten en daarover zowel in de verhuizingszaak (kenmerk C/09/487452 FA RK 15-3143) als de echtscheidingszaak te rapporteren en advies uit te brengen ten aanzien van de vraag welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en welke hoofdverblijfplaats – zowel in het kader van de verhuizingszaak als de hoofdzaak in het belang van de minderjarige is te achten;
- iedere verdere beslissing ten aanzien van de alimentatie en de proceskosten aangehouden.
Verzoek om wijziging van de voorlopige voorziening(kenmerk C/09/489454 FA RK 15-4032)
De toevertrouwing van de minderjarige
De rechtbank stelt voorop dat de minderjarige bij wege van voorlopige voorziening is toevertrouwd aan de vrouw die op dat moment nog in de echtelijke woning woonde. Blijkens de beschikking d.d. 12 mei 2015 werd het in het belang van de minderjarige geacht dat zij in de voor haar bekende woonomgeving aan de [straat] te [stad] kon blijven wonen.
Inmiddels is de situatie zodanig gewijzigd dat de vrouw naar het oordeel van de rechtbank genoodzaakt is geweest om met de minderjarige naar [stad] te gaan om bij haar moeder te verblijven. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen zij in de beschikking van heden in de verhuizingszaak (met kenmerk C/09/487452 FA RK 15-3143) heeft beslist.
Uit de in voornoemde beschikking verleende vervangende toestemming voor de verhuizing volgt dat de rechtbank toevertrouwing aan de vrouw nog steeds in het belang van de minderjarige acht. De toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw zal dan ook worden gecontinueerd.
Verzoek van de vrouw
Naar het oordeel van de rechtbank valt, daargelaten of de vrouw nog belang heeft bij haar verzoek, het verzoek niet onder één van de in artikel 822 lid 1, onderdelen a tot en met e, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde voorzieningen. Immers de rechtbank kan in het kader van artikel 822 Rv lid 1, sub c bepalen aan wie van de ouders het minderjarige kind zal worden toevertrouwd. Onder deze bepaling valt naar het oordeel van de rechtbank niet een beslissing over de woon- of verblijfplaats van deze ouder. Het verzoek zal om die reden worden afgewezen.
Verzoeken van de man
Uit de verleende vervangende toestemming voor de verhuizing volgt reeds dat het primaire verzoek van de man ter zake het verblijf dan wel de toevertrouwing van de minderjarige aan hem, dient te worden afgewezen.
Uit de verleende vervangende toestemming voor de verhuizing volgt eveneens dat het subsidiaire verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw met de minderjarige naar [stad] moet terugverhuizen, dient te worden afgewezen. Om die reden laat de rechtbank in het midden of het verzoek valt onder de limitatieve opsomming van de in artikel 822 lid 1, onderdelen a tot en met e, Rv genoemde voorzieningen.
De voorlopige zorgregeling
Nu het primaire verzoek om toevertrouwing van de minderjarige aan de man zal worden afgewezen, komt de rechtbank toe aan de verzoeken strekkende tot - zo begrijpt de rechtbank althans - wijziging van de voorlopige zorgregeling in het geval de toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw wordt gehandhaafd.
De man heeft in dit verband verzocht om te bepalen dat:
- de minderjarige van vrijdagmiddag 10 juli 2015 tot en met maandagochtend (waarna de man haar naar de opvang brengt) en van maandagmiddag 3 augustus 2015 tot en met maandagochtend 24 augustus 2015 (waarna de man haar naar school brengt) bij de man zal verblijven;
- de minderjarige vanaf aanvang school d.d. 24 augustus 2015 in de oneven weken van maandag tot en met donderdag bij de man zal verblijven die haar dan op vrijdagochtend naar school brengt en daarna op de volgende vrijdagmiddag van school ophaalt. De minderjarige blijft dan van die vrijdagmiddag tot en met zondag bij de man die haar dan maandagochtend weer naar school brengt.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat, hoewel de vrouw is verhuisd en de overdracht van de minderjarige van de ene naar de andere ouder nog niet naar tevredenheid van partijen verloopt, partijen er wel in zijn geslaagd om uitvoering te geven aan de door de rechtbank vastgestelde voorlopige regeling. Deze regeling houdt in dat de minderjarige iedere zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man de minderjarige haalt en brengt.
De rechtbank komt, wat er ook zij van de formele aspecten van het verzoek, tot de conclusie dat alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de getroffen voorziening niet kan worden toegewezen. Voor een dermate uitgebreide zorgregeling als de man thans verzoekt, acht de rechtbank op dit moment, reeds gelet op de slechte verstandhouding tussen partijen en het gebrek aan goede communicatie, onvoldoende basis aanwezig.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het raadsonderzoek naar de vraag welke verblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van de minderjarige is te achten, nog niet is afgerond. Daar komt bij dat de raad ook de nieuwe situatie bij haar onderzoek zal dienen te betrekken. De rechtbank zal de raad verzoeken om het onderzoek te wijzigen, en bij haar onderzoek uit te gaan van de (nieuwe) situatie dat de man in [stad] woont en de vrouw in [stad]. De raad dient hierover te rapporteren in de hoofdzaak (kenmerk C/09/4877458 FA RK 15-3293).
De rechtbank acht het voorts in het belang van de minderjarige dat
de huidige zorgregeling voorlopig wordt gecontinueerd, met dien verstande dat de rechtbank het verzoek van de man ter terechtzitting om de duur van het contact op de zaterdagen te verruimen in verband met de extra reistijd die is gemoeid met het halen en brengen van de minderjarige naar [stad], zal inwilligen.
De verzoeken van de man ten aanzien van de voorlopige zorgregeling zullen voor het overige worden afgewezen.
Voorlopige voorziening (kenmerk C/09/486459 en FA RK 15-2695)
Nu de man ter terechtzitting zijn verzoek om een voorlopige partneralimentatie vast te stellen heeft ingetrokken, dient de rechtbank in deze procedure nog te beslissen op het geschil tussen partijen over de (voorlopige) kinderalimentatie en de proceskosten.
Anders dan de man ter terechtzitting heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nieuwe aanhouding van de beslissing. De rechtbank overweegt daartoe dat het gaat om het treffen van een ordemaatregel. Dit laat onverlet dat in de bodemprocedure de rechtbank – indien een verzoek daartoe wordt ingediend – zich een definitief oordeel zal dienen te vormen over de kinderalimentatie en daarbij eventuele wijzigingen naderhand met betrekking tot het hoofdverblijf en/of zorgregeling kan betrekken.
Aangezien de minderjarige voorlopig wordt toevertrouwd aan de vrouw behoeft het verzoek van de man om een bijdrage van de vrouw in de kosten van de minderjarige geen behandeling. Het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van de minderjarige van de man dient nog wel behandeld te worden.
Behoefte van de minderjarige
De rechtbank gaat in de voorlopige voorzieningenprocedure bij de berekening van de behoefte van de minderjarige uit van het door de man ter terechtzitting gestelde, en door de vrouw niet weersproken, netto gezinsinkomen van € 4.300,-- per maand. Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert een tabelbedrag op van € 671,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat de behoefte van de minderjarige niet verhoogd dient te worden met de kosten voor de naschoolse opvang en overblijfkosten, zoals de vrouw heeft gesteld
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ten minste behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage van de man in de kosten van de minderjarige van € 300,-- per maand. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij per 5 juni 2015 is ontslagen en op dit moment geen werk heeft. De vrouw heeft een bijstandsuitkering.
Gelet op de huidige woonsituatie van de vrouw bij haar moeder, zal zij op dit moment niet in aanmerking komen voor de zogenaamde alleenstaande ouderkop die is begrepen in het kindgebonden budget.
Uit het voorgaande volgt dat, zolang de vrouw nog niet over zelfstandige woonruimte beschikt, de behoefte van de minderjarige maar voor een klein deel door het kindgebonden budget zal worden gedekt en voor het overige door de man dient te worden gedragen.
De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om de verzochte bijdrage te kunnen voldoen.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500,--) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
De man heeft geen recente inkomensgegevens overgelegd. Om die reden zal de rechtbank er vanuit gaan dat de man nog steeds het door de vrouw onweersproken gestelde netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.800,-- per maand. Uitgaande van de formule becijfert de rechtbank de draagkracht van de man op € 270,-- per maand. Nu de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarige te voorzien, vervalt de aanspraak van de man op de zorgkorting en dient hij in beginsel maximaal bij te dragen in de kosten van de minderjarige.
De man heeft ter zitting evenwel aangevoerd dat hij, vanwege zijn verplichting om af te lossen op de huwelijkse schulden, niet in staat is om meer dan € 130,-- per maand bij te dragen voor de minderjarige. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat wat haar betreft rekening kan worden gehouden met de maandelijkse aflossingsverplichtingen ter zake de restschuld van de echtelijke woning (€ 304,-- per maand) en de Belastingdienst
(circa € 100,-- per maand), mits de man deze lasten daadwerkelijk blijft voldoen.
Gelet hierop acht de rechtbank, mede in het licht van de hiervoor berekende draagkracht op basis van de formule, de door de man voorgestane (voorlopige) kinderbijdrage redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. De rechtbank zal de door de man te betalen voorlopige kinderbijdrage vaststellen op € 130,-- per maand.
De rechtbank zal in redelijkheid de ingangsdatum voor de voorlopige kinderbijdrage op
1 juni 2015 bepalen, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de man tot en met de maand mei een deel van de kosten van de minderjarige, te weten de kosten voor kinderopvang, voor zijn rekening heeft genomen.
Proceskosten
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank
d.d. 1 mei 2015– :
*
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming het reeds gestarte onderzoek (met kenmerk [kenmerk])
tewijzigen, zoals hiervoor omschreven, en daarover te rapporteren en advies uit te brengen in de hoofdzaak (met kenmerk C/09/487758 FA RK 15-3293);
dat onderzoek dient het antwoord te geven op de vraag welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en welke hoofdverblijfplaats in het belang van de minderjarige is te achten, uitgaande van de situatie dat de man in [stad] woont en de vrouw in [stad];
*
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd zal zijn de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [stad], bij zich te hebben:
- op zaterdag van 9:00 uur tot 18:00 uur, waarbij de man de minderjarige op voornoemde tijdstippen bij de vrouw ophaalt en terugbrengt, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt de som welke de man met ingang van 1 juni 2015 voorlopig zal verstrekken tot
verzorging en opvoeding van de minderjarige voornoemd op € 130,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, M.Th. Nijhuis en M.P. Verloop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Beukhof als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2015.