Overwegingen
1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Eisers zijn echtgenoten. Zij hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en de Oekraïense nationaliteit te bezitten. Op 27 mei 2015 hebben zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de aanvragen afgewezen.
3. Eisers hebben aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eisers zijn afkomstig uit de Krim in Oekraïne. Eiser heeft in december 2013 twee keer gedemonstreerd op het Maidan-plein in Kiev. Vanaf 2014 heeft hij in de Krim problemen gekregen met pro-Russische groeperingen vanwege zijn pro-Oekraïense houding. Met deze personen had hij in de jaren negentig ook al problemen. Hij werd afgeperst en bedreigd en een keer in elkaar geslagen. Eiser heeft bescherming gevraagd bij de autoriteiten, maar zonder resultaat. Eiseres heeft verklaard dat zij werkte in een gezondheidscentrum, maar dat zij vanwege haar pro-Oekraïense houding werd ontslagen.
4. Verweerder heeft de asielrelazen van eisers geloofwaardig geacht en het standpunt ingenomen dat terugkeer naar de Krim niet van eisers gevraagd kan worden. Verweerder acht echter een vestigingsalternatief in de rest van Oekraïne aanwezig. Eisers kunnen zich voor bescherming ook wenden tot de autoriteiten in dat deel van Oekraïne, aldus verweerder.
5. Eisers hebben in beroep, onder verwijzing naar hun bij zienswijze ingenomen standpunten en de daarbij overgelegde twee brieven met bijlagen, datum 6 juli 2015, van VluchtelingenWerk Nederland (VWN), betoogd dat een vestigingsalternatief in het overige deel van Oekraïne niet realistisch is en dat de autoriteiten daar geen toereikende bescherming kunnen bieden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan behandeling als bedoeld in deze verdragsbepaling, komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw.
Ingevolge artikel 3.37c, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) kan bescherming tegen vervolging, dan wel tegen ernstige schade kan alleen worden geboden door:
b. partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen,
mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden overeenkomstig het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid moet bescherming tegen vervolging of ernstige schade doeltreffend en van niet-tijdelijke aard zijn. In het algemeen wordt dergelijke bescherming geboden wanneer de actoren als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging of ernstige schade treffen, onder andere door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen, en wanneer de verzoeker toegang tot een dergelijke bescherming heeft.
Ingevolge 3.37d, eerste lid, van het VV geldt bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien hij in een deel van het land van herkomst:
a. geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; of
b. toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c tegen vervolging of tegen ernstige schade,
en hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang verschaffen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt.
Ingevolge het tweede lid wordt bij de beoordeling of de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of tegen ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig het eerste lid, rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in overeenstemming met artikel 31 van de Wet. Daartoe wordt ervoor gezorgd dat wordt beschikt over nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de verklaringen van eisers over de gestelde problemen en de achterliggende redenen van deze problemen geloofwaardig heeft geacht en dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat van eisers niet kan worden gevraagd om terug te keren naar de Krim. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verduidelijkt dat hij het aannemelijk acht dat eisers bij terugkeer naar de Krim een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
8. In geschil is of van eisers kan worden verlangd dat zij zich vestigen in het overige deel van Oekraïne en daar – zo nodig – bescherming vragen bij de autoriteiten.
9. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat eisers zich elders in Oekraïne kunnen vestigen en daar bescherming kunnen krijgen, gewezen op de verklaring van eiser tijdens zijn nader gehoor dat hij eind jaren negentig ook bescherming heeft gevraagd, en verkregen, van de Oekraïense autoriteiten tegen personen die zich schuldig maakten aan corruptie en afpersing.
10. Ter zitting heeft verweerder melding gemaakt van informatie die toegankelijk is via de website van de UNHCR en een rapport van de Special Rapporteur van de Verenigde Naties over
internally displaced personsvan 2 april 2015. Vastgesteld wordt dat verweerder deze bronnen van informatie in de bestreden besluiten niet heeft aangehaald, noch voorafgaande aan de zitting daarover mededelingen heeft gedaan. Verder wordt vastgesteld dat eisers reeds bij zienswijze brieven van VWN hebben overgelegd, met aangehaalde landeninformatie, over de problemen rond vestiging in Oekraïne en het verkrijgen van bescherming van de overheid. Gelet op het vorenstaande en het bepaalde in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het eerst ter zitting melding maken van de voormelde informatie in strijd is met de goede procesorde. De door verweerder ter zitting genoemde rapportage wordt daarom niet betrokken in de beoordeling.
11. Volgens vaste rechtspraak – onder meer: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1537 – dient verweerder, indien hij een vestigingsalternatief aan een vreemdeling tegenwerpt, ingevolge artikel 3:2 van de Awb de voor die beoordeling benodigde kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Op grond van artikel 3.37d, tweede lid, van het VV moet bij de beoordeling van de vraag of het vestigingsalternatief aan de voorwaarden voldoet, rekening worden gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en moet verweerder beschikken over nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen. 12. De door verweerder genoemde omstandigheid dat eiser zelf heeft verklaard in de jaren negentig bescherming van de autoriteiten te hebben gekregen, is ontoereikend om voormeld onderzoek achterwege te laten. De voorzieningenrechter neemt daarbij mede in aanmerking dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop. Daarbij komt dat het van algemene bekendheid is dat de Krim
de factoniet meer tot de invloedssfeer van de Oekraïense autoriteiten behoort. In zoverre is de situatie sindsdien ingrijpend veranderd. De bestreden besluiten zijn dan ook ondeugdelijk gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
13. De beroepen van eisers zullen gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen op de asielaanvragen van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal bij zijn kennisvergaring over de aanwezigheid van een vestigingsalternatief elders in Oekraïne, dat voldoet aan de in artikel 3:37d, tweede lid, van het VV gestelde voorwaarden, moeten betrekken de door eisers overgelegde brieven van VWN van 6 juli 2015 waarin recente landeninformatie over vestigingsmogelijkheden in Oekraïne voor personen uit de Krim en de mogelijkheid van bescherming door de Oekraïense autoriteiten wordt aangehaald en beschreven.
14. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Gelet op het spoedeisende karakter van de AA-procedure en op overwegingen van efficiency ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus.
15. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor het treffen van voorlopige voorzieningen.
16. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1470 (uitgaande van twee samenhangende zaken: 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).