In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, geboren op een onbekende datum en van Chinese nationaliteit. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 10 april 2015 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Dit besluit omvatte ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij vroeg om te worden beschermd tegen uitzetting totdat de rechtbank op zijn beroep had beslist.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op verzoeker was opgelegd op 17 juli 2015 was opgeheven. Hierdoor kwam de grondslag voor het onthouden van schorsende werking aan het beroep te vervallen. De rechter oordeelde dat het beroep van verzoeker sinds die datum schorsende werking had, wat betekende dat verzoeker rechtmatig verblijf had op basis van de Vreemdelingenwet. Dit had ook gevolgen voor het eerder opgelegde inreisverbod en het terugkeerbesluit, die nu niet meer in de weg stonden aan het verlenen van opvang en verstrekkingen aan verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een ordemaatregel toegewezen en verweerder opgedragen om ervoor te zorgen dat verzoeker opvang en verstrekkingen worden geboden totdat er een beslissing is genomen op het verzoek om een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.