ECLI:NL:RBDHA:2015:8915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
C/09/476700 / FA RK 14-8649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door mr. E.E. Nauta-Rijsdijk, heeft verzocht de partneralimentatie op nihil te stellen, met als argument dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. J. Dongelmans, heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de man af te wijzen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder verzoekschriften en pleitnotities van beide partijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van [datum] tot [datum] gehuwd zijn geweest en dat er eerder beschikkingen zijn geweest over de partneralimentatie. De man heeft gesteld dat zijn inkomen lager is dan waar de rechtbank in eerdere beschikkingen van is uitgegaan, en dat de vrouw nu een hogere huur betaalt. De vrouw heeft dit betwist en gesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn inkomen is gedaald. De rechtbank heeft ook overwogen dat de behoefte van de vrouw niet is gedaald door de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, vastgesteld op € 4.000,--. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-8649
Zaaknummer: C/09/476700
Datum beschikking: 8 juli 2015

Alimentatie

Beschikking op het op 5 november 2014 ingekomen verzoek van:

[man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. E.E. Nauta-Rijsdijk te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier met bijlagen d.d. 31 maart 2015 van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 2 april 2015, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 3 juni 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities en nadere stukken overgelegd. Van de zijde van de man zijn eveneens pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt thans – met wijziging van na te melden beschikking – met ingang van 1 januari 2013 de partneralimentatie op nihil te bepalen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor de beschikking d.d. 28 maart 2012 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven alsmede dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst ‘zoals dat thans luidt’ of ‘thans nog’.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Zij heeft de rechtbank verzocht het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie die hij aan de vrouw moet betalen af te wijzen, met veroordeling van de man in de daadwerkelijk gemaakte kosten van deze procedure aan de zijde van de vrouw.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] tot [datum].
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 28 maart 2012 is – voor zover hier van belang – bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2012 een partneralimentatie dient te betalen van € 1.923,-- per maand, met ingang van 1 januari 2013 € 3.060,-- per maand en met ingang van 1 januari 2014 € 4.223,-- per maand.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 september 2013 is de door de man met ingang van 22 januari 2013 aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald op € 1.975,-- per maand.
- Bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag d.d. 9 juli 2014 is de beschikking d.d. 12 september 2013 van deze rechtbank vernietigd voor zover deze de partneralimentatie betreft en is – voor zover hier aan de orde – het inleidende verzoek van de man (tot nihilstelling van de partneralimentatie) afgewezen en is de beschikking van deze rechtbank d.d. 28 maart 2012 bekrachtigd.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man te betalen partneralimentatie thans € 4.256,78 per maand.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Nu de man heeft gesteld dat er sprake is van een tweetal wijzigingsgronden, zoals genoemd in artikel 1:401, eerste en vierde lid BW, zal de rechtbank hem in zijn verzoek ontvangen.
Onjuiste en onvolledige gegevens/wijziging van omstandigheden
De man heeft gesteld dat de rechtbank in de beschikking d.d. 28 maart 2012 is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens betreffende zijn inkomsten op grond waarvan die beschikking dient te worden gewijzigd. De rechtbank is uitgegaan van een te hoog inkomen aan de zijde van de man, te weten van een inkomen van € 50.000,-- bruto per jaar in plaats van een inkomen van € 36.000,--, hetgeen volgens de man zijn werkelijke inkomen is.
De vrouw heeft het door de man gestelde gemotiveerd betwist en heeft gesteld dat de man de hoogte van zijn inkomen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man onvoldoende gegevens heeft verstrekt en bij de hem verstrekte gegevens onvoldoende heeft gesteld hoe hoog zijn inkomen werkelijk was en is, zodat de rechtbank de man niet in zijn stelling volgt dat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
Voorts heeft de man gesteld dat er sprake is van een tweetal wijzigingen van omstandigheden, te weten dat de meerderjarige zoon van partijen, [naam], thans niet langer studeert en in zijn eigen levensonderhoud voorziet alsmede dat de voormalige echtelijke woning van partijen is verkocht en de vrouw thans woonruimte huurt, waardoor haar behoefte is gewijzigd.
Nu de vrouw niet heeft betwist dat de meerderjarige zoon van partijen niet langer een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de man ontvangt en dat de vrouw thans woonruimte huurt, zal de rechtbank overgaan tot de inhoudelijke herbeoordeling van de behoefte en draagkracht.
Behoefte van de vrouw
Tussen partijen staat vast dat de woning van partijen in juni 2014 is verkocht en geleverd aan een derde. De vrouw huurt sinds februari 2014 een woning. De man heeft gesteld dat het inkomen van de vrouw thans hoger is dan voorheen en voorts dat de behoefte van de vrouw in beginsel verminderd zou moeten zijn als gevolg van de verkoop van de woning van partijen. De vrouw had er voor kunnen kiezen om een woning te huren met een lagere woonlast dan de huur van € 900,-- die de vrouw thans heeft en daarmee nagenoeg even hoog is als de lasten van de echtelijke woning, aldus de man. De man betwijfelt overigens of de vrouw werkelijk een huurlast heeft van € 900,--, nu zij huurt van bekenden.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij thans een lagere behoefte heeft dan ten tijde van de echtscheiding. Immers, de door de rechtbank in haar beschikking d.d. 28 maart 2012 bepaalde partneralimentatie is begrensd door de draagkracht van de man en niet door de behoefte van de vrouw. Ook met haar huidige, hogere inkomen is niet de gehele behoefte van de vrouw afgedekt, aldus de vrouw.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat de behoefte van de vrouw is gedaald dan wel zou moeten zijn gedaald als gevolg van de verkoop van de woning, nu de behoefte van de vrouw de huwelijksgerelateerde behoefte betreft. Het enkele feit dat de man de huidige woonlast van de vrouw te hoog vindt doet daar niet aan af.
Nu voorts door de man niet is bestreden dat de hoogte van de partneralimentatie begrensd is door zijn draagkracht en dat de vrouw met de partneralimentatie en haar eigen inkomen niet volledig in haar behoefte kan voorzien zal de rechtbank voorbijgaan aan de stelling van de man met betrekking tot de hoogte van de behoefte van de vrouw.
Geen bijdrage meer voor de meerderjarige Sven
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat het gegeven dat de zoon van partijen thans meerderjarig is en geen bijdrage meer behoeft in de kosten van levensonderhoud en studie geen factor is die aan de zijde van de vrouw tot een wijziging in haar eigen behoefte leidt, zodat de rechtbank aan deze stelling van de man voorbijgaat.
Achterstallige hypotheektermijnen en restschuld echtelijke woning
De rechtbank merkt op dat hetgeen door partijen ter terechtzitting over en weer is gesteld aangaande de restschuld van de echtelijke woning en de niet betaalde hypotheektermijnen niet voorligt in de onderhavige procedure, nu dat een executiegeschil betreft.
Draagkracht van de man in 2014
De rechtbank overweegt allereerst dat de laatste beslissing inzake de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie dateert van 9 juli 2014. Het onderhavige verzoek is door de man ingediend op 5 november 2014. De rechtbank ziet, gelet op de recente uitspraak van het hof geen aanleiding om een eventuele wijziging van de partneralimentatie te laten ingaan op een datum die gelegen is voor 5 november 2014, laat staan over de periode voor de datum van de genoemde beschikking van het hof.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot wijziging van de door hem te betalen partneralimentatie over 2014 dan ook beoordelen voor de periode van 5 november 2014 tot en met 31 december 2014.
De man is in zijn verzoekschrift uitgegaan van een inkomen in 2013 van € 36.856,-- en de rechtbank heeft de stellingen van de man aldus begrepen dat naar zijn mening over 2014 ook van een dergelijk inkomen dient te worden uitgegaan. Ter terechtzitting heeft de man voorts gesteld dat zijn inkomen in de jaren 2012 tot en met 2014 nagenoeg gelijk is geweest aan dat van de vrouw. De man heeft verwezen naar de door hem overgelegde stukken.
De vrouw heeft het door de man gestelde gemotiveerd betwist en heeft gesteld dat de man het door hem gestelde onvoldoende heeft onderbouwd en zijn financiële situatie niet inzichtelijk heeft gemaakt. De vrouw heeft gesteld dat uit de door de man overgelegde stukken in ieder geval blijkt van een inkomen van de man in 2014 van € 60.000,-- in plaats van het door hem gestelde lagere inkomen. Zij heeft daarbij ook verwezen naar hetgeen het hof in zijn beschikking d.d. 9 juli 2014, waarin het hof heeft overwogen dat de man onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn totale financiële positie, geen inzicht heeft gegeven in zijn kasstromen en geen verklaring heeft gegeven voor besteding van een bedrag van € 150.000,-- van de gouden handdruk in de stamrecht B.V. Voorts heeft de man verzaakt een definitieve aanslag IB over te leggen over 2013 en heeft hij van 2014 geen aangifte IB overgelegd, ondanks het feit dat deze stukken inmiddels beschikbaar zouden moeten zijn, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt dat de man het door hem gestelde inkomen van € 36.856,-- bruto per jaar onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, gelet op de stelling van de vrouw dat het inkomen van de man, zoals te distilleren uit de stukken € 60.000,-- bruto per jaar bedraagt. De man heeft de stellingen van de vrouw dienaangaande onvoldoende weersproken. Nu het inkomen van de man daarmee hoger is dan het inkomen waarvan de rechtbank in haar beschikking d.d. 28 maart 2012 is uitgegaan en nu de man voorts niet heeft weersproken dat hij zijn woonlasten (eigen woningforfait en forfait overige eigenaarslasten) kan delen met zijn huidige partner, ziet de rechtbank over het jaar 2014 geen aanleiding tot herberekening van de draagkracht van de man. De rechtbank zal het verzoek van de man in zoverre dan ook afwijzen. Het enkele overleggen van stukken door de man zonder duidelijke stellingname is volstrekt onvoldoende om te komen tot een wijziging van de partneralimentatie. Het had dan ook op de weg van de man gelegen om inzichtelijk te maken op welke stukken hij zich baseert bij het door hem gestelde inkomen, te meer gelet op hetgeen het hof daarover heeft overwogen in zijn beschikking van 9 juli 2014. Het hof heeft expliciet benoemd dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn totale financiële positie. De man had tevens inzicht dienen te geven in de geldstromen binnen zijn stamrecht B.V. en rekening-courant verhouding tussen de man en deze stamrecht B.V.
De rechtbank zal het verzoek van de man over genoemde periode in 2014 dan ook afwijzen bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing daarvan.
Draagkracht van de man vanaf 1 januari 2015
Ten aanzien van de draagkracht van de man in 2015 verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen ten aanzien van de draagkracht van de man in 2014.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat in de eerdere beschikking van de rechtbank d.d. 28 maart 2012 aan de hand van cijfers van [naam] c.s. een inschatting heeft gemaakt van het resultaat van de man, te weten dat de man een inkomen kon genereren van € 50.000,-- in 2012, € 70.000,-- in 2013 en € 90.000,-- in 2014. De vrouw heeft onweersproken gesteld wat de feitelijke ontwikkeling van het resultaat binnen de onderneming van de man is. De vrouw heeft gesteld dat dient te worden uitgegaan van een resultaat van € 90.000,-- aan de zijde van de man, gelet op de winstontwikkeling. De rechtbank acht het aannemelijk dat de man vanaf 2015 een dergelijk resultaat moet kunnen realiseren, nu uit de toelichting die de man ter terechtzitting heeft gegeven niet is gebleken dat een dergelijke winstontwikkeling niet tot de mogelijkheden behoort en hij zijn stelling dat ook in 2015 van een lager inkomen dient te worden uitgegaan volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd.
Proceskosten
De vrouw heeft gesteld dat de onderhavige procedure de derde procedure is die de man heeft aangevangen binnen twee jaar tijd en dat de man steeds procedeert over de in dezelfde periode te betalen partneralimentatie.
De rechtbank ziet aanleiding de man te veroordelen in de werkelijk door de vrouw gemaakte proceskosten. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft in zijn beschikking d.d. 9 juli 2014 overwogen dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn totale financiële positie. In de onderhavige procedure heeft de man wederom nagelaten inzicht te geven in zijn financiële positie, terwijl op basis van de beschikking van het hof alleszins duidelijk mocht zijn wat van de man te verwachten was betreffende de door hem te verstrekken stukken en toelichting op zijn inkomen. De rechtbank rekent de man aan dat hij in deze procedure weliswaar een aantal stukken heeft ingebracht, maar wederom geen enkele toelichting bij de gegevens heeft gegeven, laat staan stellingen heeft onderbouwd, met uitzondering van de toelichting die hij desgevraagd op zitting heeft gegeven. Door keer op keer op deze wijze te procederen wordt de vrouw nodeloos op kosten gejaagd. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de man te veroordelen tot betaling van de proceskosten van de vrouw, welke door haar onweersproken zijn gesteld op € 4.000,--.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de man af;
veroordeelt de man in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de vrouw begroot op € 4.000,--;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. L.W.J. van der Krogt als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2015.