ECLI:NL:RBDHA:2015:8845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/20076 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/20076
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Poolse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemde-lingenwet 2000 (Vw), onder gelijktijdige beëindiging van het verblijf van eiser op grond van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: richtlijn 2004/38).
Bij besluit van 6 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 5 februari 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. Eiser en zijn gemachtigde hebben voorafgaand aan de zitting schriftelijk meegedeeld niet te zullen verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen1.De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 18 juli 2013 door de strafkamer van de rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot 20 maanden gevange-nisstraf wegens overtreding van artikel 312, tweede lid, aanhef, sub 2 in samenhang met artikel 317, eerste lid en artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht (poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een vals kostuum). Het strafbare feit is gepleegd op 27 juni 2012. Deze uitspraak is op 9 augustus 2013 onherroepelijk geworden.

2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - samengevat - op het volgende standpunt gesteld. Eiser vormt, gelet op zijn persoonlijke gedrag, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het persoonlijk gedrag blijkt uit de aard en de ernst van het misdrijf waarvoor eiser op 18 juli 2013 is veroordeeld. Dit is een ernstig strafbaar feit waarvoor eiser 20 maanden gevangenisstraf heeft gekregen. Eiser is reeds eerder veroordeeld voor het plegen van een misdrijf (heling). Eiser heeft door het plegen van deze feiten een ernstig gebrek aan respect getoond voor de in Nederland geldende rechtsregels. Sinds het plegen van het laatste strafbare feit heeft eiser in detentie verbleven. Verweerder neemt aan dat geen verbetering in eisers gedrag is opgetreden zodat de omstandigheden die maken dat eiser een actuele bedreiging van de openbare orde vormt, nog steeds aanwezig zijn. Uit niets blijkt dat eiser zijn gedrag heeft verbeterd. Er zijn geen zwaarwegende redenen om niet tot het besluit te komen om eiser verblijf om redenen van openbare orde te beëindigen. Het verblijf van eiser kan ingevolge artikel 27, eerste lid, richtlijn 2004/38 worden beëindigd. Voorts concludeert verweerder dat eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw ongewenst kan worden verklaard.
2.1
Eiser stelt dat verweerder zijn oordeel dat er een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving aanwezig is, enkel baseert op de veroordeling van eiser waarbij wordt verwezen naar overwegingen uit het strafvonnis. Het voorgaande is in strijd met artikel 27, tweede lid van richtlijn 2004/38 waarin staat vermeld dat strafrechtelijke veroordelingen als zodanig geen reden vormen voor de daarin bedoelde maatregelen. De bedreiging die van eiser uitgaat, is louter op vermoedens gebaseerd en is geen werkelijke dreiging. Immers, in het bestreden besluit wordt aangenomen dat er geen verbetering in het gedrag van eiser aanwezig is. Het voorgaande is in strijd met de richtsnoeren, nu daarin vermeld staat dat de autoriteiten hun besluit moeten baseren op een inschatting van een toekomstig gedrag van eiser baseren. Het recidivegevaar is van doorslaggevend belang. Daarnaast dient de dreiging te bestaan op het ogenblik dat de beperkende maatregel door de nationale autoriteiten wordt genomen. Nu verweerder een belastend besluit aan eiser oplegt, had verweerder onderzoek moeten doen naar de gedragsverandering van eiser, bijvoorbeeld door hem te horen in detentie dan wel een rapportage op te vragen. De strafmaat van 20 maanden voor 9 en 12 jaarsfeiten is wel gering te noemen en dit had meegewogen moeten worden bij de beoordeling of er nog steeds sprake is van gedrag bij eiser dat als een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving geldt. Eiser betwist dat daarvan sprake is. Gelet hierop had de vertrektermijn van artikel 62, eerste lid, Vw niet verkort mogen worden tot minder dan vier weken.
2.2
De rechtbank overweegt dat eiser, als onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie (Polen), burger is van de Unie. Op hem zijn van toepassing artikel 27 van richtlijn 2004/38 en artikel 8.22 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), waarin eerstgenoemde bepaling is geïmplementeerd.
2.3
In artikel 8.22, eerste lid, Vb is bepaald dat verweerder het rechtmatig verblijf kan ontzeggen of beëindigen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
2.4.
In de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38 van 2 juli 2009, COM (2009)313 (de richtsnoeren) staat, voor zover van belang, het volgende.
“Beperkende maatregelen mogen slechts in individuele gevallen worden genomen wanneer het persoonlijk gedrag van een persoon een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt, die een fundamenteel belang van de samenleving van het gastland aantast. Alle criteria zijn cumulatief. Het gemeenschapsrecht sluit uit dat er beperkende maatregelen ter algemene preventie worden genomen. Beperkende maatregelen moeten zijn ingegeven door een daadwerkelijk gevaar en niet louter door een algemeen risico. Er kunnen naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling niet automatisch beperkende maatregelen worden opgelegd, zonder dat rekening wordt gehouden met het persoonlijke belang van diegene die zich aan het strafbare feit schuldig heeft gemaakt, of met het gevaar dat hij voor de openbare orde oplevert. De rechten van een persoon kunnen alleen worden beperkt wanneer diens persoonlijke gedrag een bedreiging vormt, d.w.z. wijst op gevaar voor ernstige verstoringen van de openbare orde of openbare veiligheid. Een louter op vermoedens gebaseerde dreiging is geen werkelijke dreiging. Het moet gaan om een actuele dreiging. Er kan slechts rekening worden gehouden met vroeger gedrag wanneer er gevaar bestaat voor recidive. De dreiging moet bestaan op het moment dat de beperkende maatregel door de nationale autoriteiten wordt genomen dan wel door de rechter wordt getoetst.
Reeds uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen doen slechts ter zake voor zover uit de omstandigheden die tot deze veroordeling hebben geleid, het bestaan blijkt van een persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt. De autoriteiten moeten hun besluit op een inschatting van het toekomstige gedrag van de betrokkene baseren. Bij deze beoordeling dient bijzonder belang te worden gehecht aan het aantal reeds uitgesproken veroordelingen en hun aard, waarbij met name het aantal gepleegde strafbare feiten en de ernst ervan in aanmerking moet worden genomen. Voorts is het recidivegevaar van doorslaggevend belang, waarbij de vage mogelijkheid van recidive niet volstaat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, niettegenstaande het feit dat elk strafbaar feit op zich geen voldoende ernstige bedreiging in de hierboven bedoelde zin vormt. De nationale autoriteiten moeten aantonen dat het persoonlijke gedrag van de betrokkene een bedreiging voor de openbare orde vormt. Bij de beoordeling van het bestaan van een bedreiging van de openbare orde moeten de autoriteiten met name rekening houden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld, is op zich niet voldoende.”
2.5
Bij brief van 5 februari 2015 heeft verweerder aangegeven dat hij het noodzakelijk acht, gezien de motivering in de bestreden beschikking, om dat besluit te herstellen. Verweerder is voornemens om nader onderzoek te doen naar het gedrag van eiser. Ter zitting heeft verweerder zijn verzoek herhaald om hem in de gelegenheid te stellen het aan het bestreden besluit klevende gebrek te herstellen door middel van toepassing van de bestuurlijke lus.
2.6
De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en daardoor op een ondeugdelijke motivering berust, nu verweerder voor het oordeel dat in dit geval sprake is van persoonlijk gedrag dat een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, heeft volstaan met de motivering dat “uit niets wat u in bezwaar hebt aangevoerd (..) een gedragsverbetering” blijkt. Hiermee heeft verweerder miskend dat het op grond van de richtsnoeren de nationale autoriteiten zijn die moeten aantonen dat het persoonlijke gedrag van de betrokkene een bedreiging voor de openbare orde vormt. Voorts is hetgeen in het primaire besluit is overwogen, te weten dat verweerder “aanneemt” dat geen verbetering in het gedrag van eiser is opgetreden omdat hij in detentie verblijft, onvoldoende omdat de conclusie dat geen sprake is van een positieve verandering in het gedrag van de vreemdeling gebaseerd moet zijn op een deugdelijk onderzoek naar de feiten.
3. Nu aan het bestreden besluit een gebrek kleeft, zal de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:51a Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid stellen het gebrek te herstellen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.1
Nu verweerder al heeft aangegeven het gebrek te willen herstellen, bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb dat verweerder binnen 6 weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel zal moeten zijn overgegaan.
3.2
Op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb kan eiser binnen 6 weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
3.3
Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
3.4
Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen 6 weken na het verstrijken van de termijn van 6 weken voor de zienswijze van eiser.
3.5
Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het zorgvuldigheids- en het motiveringsgebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel