ECLI:NL:RBDHA:2015:8778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
15/6013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot afwijzing verblijfsvergunning en verzoek om schadevergoeding wegens teveel betaalde leges

In deze zaak heeft eiseres, een Japanse nationaliteit bezittende vrouw, op 24 maart 2015 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 24 februari 2015 was genomen en op 2 maart 2015 was verzonden. Dit besluit wees haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af. De behandeling van het beroep vond plaats op 16 juli 2015, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J. Luscuere, en de staatssecretaris door mr. drs. S.F.E. Verdonck. Tijdens de zitting was ook de werkgever van eiseres aanwezig.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard en haar alsnog een verblijfsvergunning heeft verleend, geldig tot 16 februari 2016. Eiseres heeft echter in beroep aangevoerd dat de beperking van de vergunning en de geldigheidsduur haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt belemmeren. Daarnaast heeft zij geklaagd over de hoogte van de leges die voorafgaand aan de aanvraag in rekening zijn gebracht, die met € 861,-- aanzienlijk hoger was dan het bedrag dat voor Zwitserse onderdanen geldt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de meestbegunstigingsclausule uit het Nederlands-Japans Verdrag, door eiseres een hoger bedrag aan leges in rekening te brengen dan Zwitserse onderdanen. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen, waarbij verweerder € 808,-- aan eiseres moet vergoeden voor teveel betaalde leges. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en openbaar uitgesproken op 30 juli 2015.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/6013
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 juli 2015 in de zaak tussen
[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. J. Luscuere,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. S.F.E. Verdonck.

Procesverloop

Eiseres heeft op 24 maart 2015 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 februari 2015 dat is verzonden op 2 maart 2015 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 juli 2015. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam], de werkgever van eiseres (hierna: referent). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Japanse nationaliteit. Op 20 november 2014 heeft referent ten behoeve van eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. Bij besluit van 21 januari 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen gegrond verklaard. Aan eiseres is met ingang van 16 februari 2015 een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. De vergunning is geldig tot 16 februari 2016.
3. Eiseres voert in beroep, onder verwijzing naar artikel 1 van het Verdrag van handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan van 6 juli 1912 (hierna: het Nederlands-Japans Verdrag), artikel 1 van het Tractaat van vriendschap, vestiging en handel tussen handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Zwitserland (hierna: het Nederlands-Zwitsers Tractaat) en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:20124:4701, het volgende aan. De beperking waaronder de vergunning is verleend en de geldigheidsduur van slechts één jaar belemmert eiseres in haar bewegings- en ontplooiingsmogelijkheden op de Nederlandse arbeidsmarkt. Voorts heeft verweerder voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag een te hoog bedrag van € 861,-- aan leges in rekening gebracht. Zij verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen tot restitutie, dan wel tot schadevergoeding.
4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank overweegt het navolgende.
5. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de beroepsgronden van eiseres die betrekking hebben op de beperking en de duur van de aan haar verleende verblijfsvergunning als volgt. In het aanvraagformulier staat dat eiseres heeft verzocht om verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ in verband met haar arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar bij [naam bedrijf] te Amstelveen. Blijkens het bestreden besluit is de vergunning conform de aanvraag verleend. Indien eiseres een andere beperking wenst, kan zij daartoe bij verweerder een verzoek om wijziging van de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking indienen. De aangevoerde beroepsgronden treffen derhalve geen doel.
6. De beroepsgrond die betrekking heeft op de in rekening gebrachte leges, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, nu daarin niets is bepaald over de hoogte van de verschuldigde leges. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens teveel betaalde leges merkt de rechtbank aan als een verzoek op grond van titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
9. Ingevolge artikel 1 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (hierna: het Verdrag van Wenen) is dit Verdrag van toepassing op verdragen tussen staten.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, moet een verdrag te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag.
Ingevolge artikel 1, onder 1°, van het Nederlands-Japans Verdrag zullen de onderdanen van de beide Hoog Contracterende Partijen volle vrijheid hebben met hun gezinnen binnen te komen en zich te vestigen in de gehele uitgestrektheid van elkanders gebieden of bezittingen en, indien zij zich gedragen naar de wetten van het land, zullen zij in alles wat betreft het reizen en het verblijf, de studies en onderzoeken, de uitoefening van hun bedrijven en beroepen en het voeren van hun bedrijfs- of nijverheidsondernemingen in alle opzichten op dezelfde voet geplaatst zijn als de onderdanen of burgers van de meest begunstigde natie (hierna: de meestbegunstigingsclausule).
Ingevolge artikel 1 van het Nederlands-Zwitsers Tractaat zullen de wederzijdse onderdanen en burgers van de beide Hoog Contracterende Partijen volkomen met de nationalen worden gelijkgesteld, voor al wat aangaat het verblijf en de vestiging, de uitoefening van de handel, de nijverheid en de beroepen, de betaling van de belastingen, de uitoefening van de godsdiensten, het recht om allerlei roerende en onroerende eigendommen te verkrijgen en daarover te beschikken bij koop, verkoop, schenking, ruil, laatste wilsbeschikking en erfopvolging bij versterf. Zij zullen volkomen worden gelijkgesteld met de onderdanen van de meest bevoorrechte vreemde natie, voor zoveel aangaat hun persoonlijke staat onder alle andere opzichten.
10. Niet in geschil is dat het Nederlands-Zwitsers Tractaat op eiseres van toepassing is omdat Zwitserland is aan te merken als meestbegunstigde natie.
11. De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat Zwitserse onderdanen die arbeid in loondienst wensen te verrichten zich kunnen beroepen op twee verdragen, het Nederlands-Zwitsers Tractaat en de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, met Bijlagen en Protocollen, van 21 juni 1999 (hierna: de Overeenkomst). Indien een Zwitserse onderdaan zich beroept op het Nederlands-Zwitsers Tractaat wordt het bedrag van € 861,--, dat gewoonlijk is verschuldigd bij een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, in rekening gebracht. De reden hiervoor is dat in het Tractaat niets omtrent de hoogte van leges is bepaald. Indien men zich beroept op de Overeenkomst dan dient een bedrag van € 53,-- te worden betaald vanwege de toetsing aan het EU gemeenschapsrecht. De realiteit is dat Zwitserse onderdanen zich beroepen op de Overeenkomst en minder leges betalen dan Japanse onderdanen aan wie het tarief van € 861,-- in rekening wordt gebracht, aldus verweerder.
12. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Verdrag van Wenen een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd. De voornoemde uitvoering zoals verweerder hiervoor in rechtsoverweging 11 heeft verwoord, geeft hiervan geen blijk. Verweerder handelt dusdoende in strijd met de in de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013 in de zaak met kenmerk ECLI:NL:RVS:2013:32 gegeven uitleg van de meestbegunstigingsclausule, die inhoudt dat een Japanse onderdaan in alles wat betreft het verblijf, de uitoefening van zijn bedrijf en beroep en het voeren van zijn bedrijfs- of nijverheidsonderneming in alle opzichten op dezelfde voet moet worden geplaatst als de onderdanen van de meest begunstigde natie. Verweerder had aan eiseres niet meer dan
€ 53,-- in rekening mogen brengen.
13. De rechtbank is van oordeel dat het in rekening brengen van € 861,-- aan leges een onrechtmatige handeling is ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Immers, bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en heeft hij eiseres alsnog de gevraagde vergunning verleend. Nu verweerder eiseres bij het bestreden besluit volledig tegemoet is gekomen, moet het primaire afwijzend besluit van 21 januari 2015 als onrechtmatig worden aangemerkt.
14. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toe. Verweerder dient aan eiseres een schadevergoeding te betalen van € 808,-- aan teveel betaalde leges, zijnde de betaalde leges ad € 861,-- verminderd met € 53,-- , het bedrag dat Zwitserse onderdanen aan leges verschuldigd zijn.
15. Er is in dit geval aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,-- in verband met het verzoek tot schadevergoeding (1 punt voor het in het beroepschrift vervatte verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, met dien verstande dat
verweerder een bedrag van € 808,-- (achthonderdacht euro) aan eiseres dient te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- (honderdzevenenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980,-- (negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.