ECLI:NL:RBDHA:2015:8771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
09/852169-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en vrijspraak van bedrieglijke bankbreuk met betrekking tot administratieverplichtingen

Op 28 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude. De zaak betrof de tenlastelegging dat de verdachte, als feitelijk bestuurder van een failliete rechtspersoon, goederen en gelden had onttrokken aan de boedel en niet had voldaan aan zijn administratieverplichtingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de feitelijk bestuurder was en dat hij niet voldeed aan de administratieverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de ingeleverde administratie van de verdachte en zijn echtgenote gestructureerd en overzichtelijk was, waardoor niet kon worden gesteld dat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte in verband met de vorderingen van de benadeelde partijen op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852169-13
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]
[adres 1].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 oktober 2013, 16 april 2015 en 14 juli 2015.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, is op de terechtzitting van 14 juli 2015 verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De officier van justitie mr. M.A. Visser heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af te wijzen.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
Hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 28 augustus 2012 te Noordwijk en/of Zoetermeer en/of Berkel en Rodenrijs, althans in Nederland, als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf]) welke bij vonnis van de Rechtbank
te 's-Gravenhage op 24 april 2012 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [bedrijf] opzettelijke goederen en/of gelden, te weten
- in of omstreeks 1 maart 2012 tot en met 28 augustus 2012 geld en/of voorraad (goederen van de winkel [bedrijf] aan de [adres 2] te weten onder meer een of meer fauteuil(s) en/of tafel(s) en/of stoel(en) en/of lamp(en) en/of kroonluchter(s) en/of kast(en) en/of spiegel(s) en/of kerstspullen met een totaalwaarde van minimaal 58.479,- euro) (p.35)
aan de boedel heeft onttrokken immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde bedragen niet verantwoord en/of gemeld aan de curator in deze/dit faillissement(en) en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde bedragen ten eigen bate aangewend en/of gebruikt;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 28 augustus 2012 te Noordwijk en/of Zoetermeer en/of Berkel en Rodenrijs, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) van goederen, te weten een of meer voorwerp(en) en/of vorderingen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de/het voorwerp(en) en/of vordering(en) was
en/of
(telkens) goederen, te weten een of meer voorwerp(en) en/of vordering(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) en/of vordering(en) gebruik heeft gemaakt, zulks terwijl verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) de voorraad en/of geldbedrag(en) van de winkel [bedrijf] verplaatst naar een of meer andere locatie(s) (telkens zonder verantwoording in de administratie en/of aan de curator);
2.
Hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 28 augustus 2012 te Noordwijk en/of Zoetermeer en/of Berkel en Rodenrijs, althans in Nederland, als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf]) welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 24 april 2012 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van genoemde rechtspersoon niet, althans niet volledig heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers als in dat/die artikel(en) bedoeld;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 28 augustus 2012 te Noordwijk en/of Zoetermeer en/of Berkel en Rodenrijs, althans in Nederland, als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf]) welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 24 april 2012 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- niet (volledig) heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i eerste lid boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of
- de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens de artikelen 10 boek twee en/of artikel 15i boek 3 administratie is gevoerd en die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn heeft gebracht,
terwijl dit aan hem, verdachte, te wijten was.

Vrijspraak

Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 (primair en subsidiair)
De raadsman heeft allereerst bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende aanwijzingen in het dossier zijn dat hij de feitelijk bestuurder van [bedrijf] was, en dat vaststaat dat hij civielrechtelijk geen bestuurder was. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat het niet voeren van een deugdelijke administratie onvoldoende vast is komen te staan en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit nu volgens de verdediging door de curator en het openbaar ministerie onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake zou zijn van een niet ongeschonden administratie.
Vast staat dat de verdachte niet de formele bestuurder van [bedrijf] was. Zijn echtgenote (en medeverdachte), [medeverdachte] stond in de registers van de Kamer van Koophandel als bestuurder vermeld. Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank wel naar voren dat zij feitelijk samen de onderneming bestierden. Derhalve kan niet worden gezegd dat de verdachte geen feitelijk bestuurder was. Dit argument kan niet tot vrijspraak leiden.
Op 24 april 2012 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard.
Curator [Slachtoffer 1] heeft in haar aangifte bij de politie verklaard dat zij van de verdachte en zijn echtgenote een tas met bonnen en bankafschriften, zonder enig overzicht, over 2011 en 2012 heeft ontvangen. Bij de rechter-commissaris heeft [Slachtoffer 1] verklaard dat er geen boekhouding aanwezig was. Zij heeft alleen een tas met bonnetjes en bankafschriften meegekregen en hier even naar gekeken. [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij vervolgens heeft gedacht: “Hier kom ik niet uit, daar ga ik niet aan beginnen”. Zij kon er niet wijs uit worden. Van de werkneemsters heeft zij nog een uitdraai van de kassa gekregen. [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er in de winkel met een computerkassa werd gewerkt. Alles wat verkocht werd, werd gescand. Dit stond geregistreerd in het computersysteem. Aan het einde van de dag werd de kassa met de computer afgeslagen en werd er een strook met de omzet van de dag uitgeprint. De pinbetalingen en de contante betalingen werden vergeleken met de uitgeprinte strook. In het proces-verbaal van onderzoek administratie [bedrijf] staat dat de administratie - ontvangen van curator [Slachtoffer 1] - bestond uit facturen van crediteuren, kassaldo-overzichten tot 21 april 2012, dagafsluitingsbonnen tot 2 april 2012 (met per maand een totaalsaldo genoteerd), een map verzekeringen en de omzet van Zoetermeer en Noordwijk van 2 januari 2011 tot 31 december 2011.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte en zijn echtgenote ingeleverde administratie min of meer gestructureerd, overzichtelijk en tot de dagelijkse omzetten herleidbaar was, zodat niet zonder meer gesteld kan worden dat de door de verdachte ingeleverde administratie niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie. Aan de vraag of de verdachte dit ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, te weten [bedrijf], heeft gedaan, komt de rechtbank derhalve niet toe. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de administratie niet in ongeschonden staat tevoorschijn is gebracht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 2 zowel primair als subsidiair tenlastegelegde feit.

De vordering van de benadeelde partijen

[Slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 150.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 200.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2015.