RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 april 2015 in de zaak tussen
[naam 1] , eiser,
gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M.J. Pieters.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 november 2014 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 februari 2015. Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referent en broer), [naam 3] (moeder), [naam 4] (vader) en Z. Hanina, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak verlengd.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] , bezit de Palestijnse nationaliteit en is afkomstig uit Syrië. Eiser verblijft op dit moment in Libanon.
Referent is bij besluit van 20 januari 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met ingang van 14 januari 2014 en geldig tot 14 januari 2019. Op 21 januari 2014 heeft referent namens eiser (zijn broer) en zijn ouders aanvragen om verlening van een machtiging tot verblijf (mvv) nareizigers asiel ingediend. Aan de ouders is een mvv verleend en zij bevinden zich inmiddels in Nederland.
2. Verweerder heeft de ten behoeve van eiser ingediende aanvraag bij besluit van 23 april 2014 afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser meerderjarig is en dat in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet is gebleken van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen eiser, referent en zijn ouders. De omstandigheid dat eiser in het land van herkomst altijd heeft samengewoond met referent en zijn ouders en dat hij financieel afhankelijk is van zijn ouders maakt niet dat er sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid. Er is ook geen sprake van een meer dan normale afhankelijkheid gelet op de medische situatie van eiser. Met de overgelegde medische stukken is onvoldoende aangetoond dat het voor eiser onmogelijk is om voor zichzelf te zorgen. Verder is eiser door zijn ouders weloverwogen (met achterlaten van geld om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien) in Syrië achtergelaten. De door eiser aangevoerde asielgerelateerde aspecten kunnen ook niet tot een ander standpunt leiden, nu deze niet in de onderhavige beoordeling kunnen worden betrokken. De brief van de staatssecretaris van Justitie van 23 oktober 2014 inzake de versoepeling van het nareisbeleid kan niet tot een ander oordeel leiden, nu eiser al meerderjarig was toen referent uit Syrië vertrok. De verwijzing naar richtlijn 2003/86/EG, en de ‘Conclusion of the protection of the refugees family’ (1999), UNHCR Excom conclusie No. 88, slaagt evenmin omdat rekening is gehouden met de door eiser in bezwaar aangevoerde bijzondere omstandigheden en niet kan worden aangenomen dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, aldus verweerder.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij wel voor een mvv in aanmerking komt, nu er sprake is van ‘more than normal emotional ties’. Eiser voert aan dat de voorwaarde die verweerder stelt aan ‘more than normal emotional ties’ een andere voorwaarde is dan de voorwaarde in de Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging. Hierin staat opgenomen dat sprake dient te zijn van zodanige afhankelijkheid dat het meerderjarig kind behoort tot het gezin. Het begrip afhankelijkheid is een autonoom begrip. Dit volgt uit pagina 6 en 7 van de richtsnoeren voor toepassing van Richtlijn 2003/86/EG van de Europese Commissie (COM (2014) 210 definitief) van 3 april 2014.
Verder volgt uit verweerders beleid in WBV 2014/33 dat er in geval van afhankelijkheid door medische of psychische problemen een meer dan normale afhankelijkheid kan worden aangenomen tussen de hoofdpersoon en de overige leden van het gezin. Hiervan is in dit geval sprake. Zowel door de ouders als referent is verklaard dat eiser lijdt aan medische problemen waardoor hij niet goed voor zichzelf kan zorgen. Dit blijkt ook de overgelegde medische informatie. Dat er op de scan een onjuiste geboortedatum staat vermeld is volgens eiser een foutje van het ziekenhuis. Dit doet niet af aan zijn medische problematiek. Er is een brief van een arts waaruit blijkt wat er aan de hand is. Het feit dat de ouders Syrië hebben verlaten zegt niets over de ernst van de situatie en niets over het feit dat er geen ‘more than normal emotional ties’ meer zouden bestaan. Als niet wordt voldaan aan het bestaan van ‘more than normal emotional ties’ is in ieder geval wel sprake van een zodanige afhankelijkheid dat hij behoort tot het gezin. Weigering van het recht op gezinshereniging levert strijd op met de Gezinsherenigingsrichtlijn, artikel 8 van het EVRM, alsmede artikel 7 van het Handvest en grondrechten van de EU. Verder heeft eiser verwezen naar een uitspraak van 7 november 2014 (AWB 14/20107) van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, waar onder verwijzing naar Europese jurisprudentie wordt aangenomen dat familieleven bestaat tussen jongvolwassenen en de overige leden van het gezin.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 10 februari 2015 op het standpunt gesteld dat in het primaire besluit, in het rapport van de ambtelijke commissie van 11
september 2014 en in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat eiser een
aanvraag zou hebben gedaan tot het verlenen van een mvv met als beperking
‘gezinsleven conform artikel 8 van het EVRM’. Naar het oordeel van verweerder brengt dit niet met zich dat het bestreden besluit daarom geen stand kan houden. Immers, de aanvraag is getoetst overeenkomstig het nareisbeleid zoals opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5. In een aanvullend verweerschrift van 12 februari 2015 heeft verweerder gesteld
dat eiser een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een ‘mvv-nareizigers asiel’.
Het wettelijk kader voor het verlenen van een afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b en c van de Vw 2000.
Eiser behoort niet tot één van de in genoemd artikel opgenomen doelgroepen.
Dit betekent niet dat verweerder niet bevoegd is de door eiser aangevraagde mvv te verlenen, zodat zijn aanvraag om die reden had moeten worden afgewezen.
6. Ter zitting heeft eisers gemachtigde verklaard dat uit de formulering van het bestreden besluit volgt dat verweerder de aanvraag heeft gekwalificeerd als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘uitoefenen gezinsleven conform artikel 8 van het EVRM’. Verder is gemachtigde van oordeel dat verweerder gehouden was om vol te toetsen aan artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
c. de ouders van het in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2005 inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn, PbEU, L 251).
8. De rechtbank overweegt dat verweerder in het aanvullend verweerschrift van 12 februari 2015 terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, nu hij niet valt onder de werkingssfeer daarvan. Eiser is een (meerderjarige) broer van referent en broers zijn niet opgesomd in dit artikellid. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een mvv in het kader van nareis. Nu het bestreden besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is genomen, omdat verweerder ten onrechte heeft getoetst aan meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser, referent en zijn ouders, ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank zal echter de rechtsgevolgen van dit besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand laten, omdat een nieuw besluit niet tot een ander oordeel kan leiden.
9. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 19 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1555) volgt dat de Vw 2000 buiten artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 (oud) (thans artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000) geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van “family life” als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat de beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM plaats dient te vinden in een procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier. In die procedure kan een beroep worden gedaan op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 november 2014 (AWB 14/20107). De reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 dient beperkt te worden opgevat, in die zin dat geen nadere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dient plaats te vinden dan de afweging die reeds in die bepaling besloten ligt. 10. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980,- (negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Rollen
Voeg een nieuwe rol toe
Voeg toe
Voeg een bestaande rol toe
Voeg toe
1geboortedatumx
2naam 1x
3naam 2x
4naam 3x
5naam 4x
6nummerx
ZoekenVorigeVolgende
Markeer selectieBegin selectieEind selectieMarkeer alle voorkomensX Verwijder markering selectie
Anonimisering accorderen