ECLI:NL:RBDHA:2015:871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
AWB 15/388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en toetsing van bescherming in land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, van Mongolische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeelde aan de hand van WBV 2014/36. De rechtbank oordeelde dat twee van de vijf relevante elementen van het asielrelaas geloofwaardig waren, maar niet zwaarwegend genoeg om de aanvraag te honoreren. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims, waaronder een relatie met een parlementslid en bedreigingen die zij zou hebben ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de Mongolische autoriteiten bescherming konden bieden, en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat het vragen om bescherming gevaarlijk of zinloos zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/388

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2015 in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,
geboren op [geboortedatum],
van Mongolische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Douma).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen en is aan eiseres de verplichting opgelegd om Nederland binnen vier weken te verlaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 7 januari 2015 beroep ingesteld.
Bij brief van 15 januari 2015 is aan partijen bericht dat vanwege het spoedeisende karakter van de zaak is besloten het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Awb versneld te behandelen.
Partijen is voorts verzocht ten behoeve van de zitting kennis te nemen van WBV 2014/36 (Stcrt. 24 december 2014, Nr. 36910), waarin is bepaald dat
‘met ingang van 1 januari 2015 het leerstuk van de positieve overtuigingskracht wordt losgelaten en vanaf die datum een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling centraal zal staan’en de in het beleid genoemde (openbare) werkinstructie voor de IND medewerkers (Werkinstructie 2014/10).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2015. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit is onder meer het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiseres heeft tijdens het gehoor aanmeldfase op 22 november 2014 naar voren gebracht dat zij op 11 november 2014 per trein naar Moskou is gereisd, dat zij vanaf Moskou naar Nederland is gereisd en dat zij op 17 november 2014 per auto in Nederland is aangekomen.
Eiseres is niet (meer) in het bezit van reisdocumenten (waaronder een visum).
1.2.
Eiseres heeft tijdens het eerste gehoor op 23 december 2014 naar voren gebracht dat zij in de provincie Bulgan (Mongolië) is geboren, dat zij op haar 16e naar hoofdstad Ulaanbaatar is verhuisd, dat zij op haar 18e in Ereen (China) terecht is gekomen en dat zij in juli 2014 weer is teruggekeerd naar Ulaanbaatar.
Eiseres stelt dat haar identiteitskaart bij haar moeder in Mongolië is achtergebleven.
1.3.
Eiseres heeft tijdens het nader gehoor op 30 december 2014 naar voren gebracht dat zij in Ulaanbaatar als kamermeisje in een hotel heeft gewerkt, dat in november 2012 één van de klanten van het hotel ([naam 2]) haar met twee vrienden in een busje met drank heeft bedwelmd, dat zij vervolgens in Ereen (China) wakker is geworden, dat zij aldaar is gedwongen zich te prostitueren, dat zij met behulp van een Mongolisch-Chinese man in juli 2014 heeft weten terug te keren naar Ulaanbaatar, dat de politieagent waar ze zich heeft gemeld haar niet heeft willen helpen, dat een mensenrechtenorganisatie heeft aangegeven dat zij haar advies konden geven, maar niet aan onderdak of bescherming konden helpen, dat zij in augustus 2014 is lastig gevallen door [naam 2] en zijn vrienden en dat zij toen heeft besloten te vluchten.
Eiseres heeft verklaard dat zij het geld voor deze vlucht heeft vergaard door via haar tante een seksuele relatie aan te gaan met één van de 76 parlementsleden (volgens eiseres [naam 3] van de democratische partij) en deze vervolgens met foto’s te chanteren, dat na een sms [naam 3] eind september 2014 geld heeft gestort op de bankrekening van haar tante, dat haar tante een poster heeft gezien waarin eiseres werd gezocht en dat zij in november 2014 Mongolië daadwerkelijk heeft verlaten.
Eiseres stelt niet in het bezit te zijn van documenten die haar asielrelaas kunnen onderbouwen.
1.4.
Op 5 januari 2015 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de aanvraag af te wijzen, eiseres geen verblijfsvergunning regulier te verlenen en geen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.4.1.
Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
  • eiseres is afkomstig uit Mongolië en heeft de Mongolische nationaliteit;
  • eiseres is ontvoerd en meegenomen naar China, alwaar zij in de prostitutie moest werken;
  • eiseres is in augustus 2014 bedreigd door de jongens die haar naar China hebben gebracht;
  • eiseres heeft een relatie gehad met een parlementslid die haar bedreigd heeft nadat zij hem chanteerde met foto’s;
  • eiseres wordt gezocht door het parlementslid en er zijn posters opgehangen met haar foto’s erop.
1.4.2.
Eiseres wordt door verweerder gevolgd in haar identiteit en Mongolische nationaliteit. Tevens wordt gevolgd dat eiseres in de prostitutie heeft gewerkt in China en dat zij om die reden bedreigd is door drie jongens.
Niet geloofwaardig wordt geacht dat eiseres een relatie dan wel affaire zou hebben gehad met het parlementslid en dat zij gezocht zou worden.
1.4.3.
Het geloofwaardig geachte relaas is door verweerder niet zwaarwegend genoeg geacht, omdat niet gebleken is dat de Mongolische autoriteiten eiseres geen bescherming kunnen of willen bieden. Volgens verweerder heeft eiseres onvoldoende inspanningen verricht om bescherming te krijgen.
1.5.
Bij brief van 6 januari 2015 is een zienswijze ingediend.
2. Bij besluit van 7 januari 2015 is de aanvraag afgewezen. Ter onderbouwing van de beschermingsmogelijkheden is verwezen naar het algemeen ambtsbericht over de situatie in Mongolië van 12 januari 2010, het thematisch ambtsbericht van december 2010 en het Country Report on Human Rights Practices van de US State Department over 2013.
3. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting geopperd dat de rechtbank in toepassing van WBV 2014/36 aanleiding zou kunnen zien om het bestreden besluit conform artikel 46, derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU (PB L 180/60) te toetsen.
3.1.
Krachtens artikel 46, derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU zorgen de lidstaten ervoor dat een daadwerkelijk rechtsmiddel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden omvat, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, zulks ten minste in beroepsprocedures voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg.
3.2.
Krachtens artikel 52 van Richtlijn 2013/32/EU passen de lidstaten artikel 46 toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na 20 juli 2015 of een eerdere datum. Richtlijn 2013/32/EU moet eerst op 20 juli 2015 zijn omgezet (zie in dat kader ook: de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
30 april 2014 in zaak nr. 201311072/1/V2).
3.3.
In het betoog van de gemachtigde van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om vooruitlopend op de datum van 20 juli 2015 reeds nu al richtlijnconform te gaan toetsen. Dat verweerder vanaf 1 januari 2015, vooruitlopend op de implementatie van de Richtlijn 2013/32/EU, de besluitvorming enkel laat plaatsvinden onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.35 Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000) maakt het voorgaande niet anders.
4. Eiseres heeft niet bestreden dat de onder 1.4.1. genoemde relevante elementen juist zijn vastgesteld.
5. Eiseres heeft wel bestreden dat twee van de vijf relevante elementen ten onrechte niet geloofwaardig zijn geacht, te weten dat:
  • eiseres een relatie heeft gehad met een parlementslid die haar bedreigd heeft nadat zij hem heeft gechanteerd met foto’s;
  • eiseres wordt gezocht door het parlementslid en er posters zijn opgehangen met haar foto’s erop.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast op de vreemdeling rust; de vreemdeling maakt aannemelijk of zijn aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt (vgl. artikel 31 van de Vw 2000 en Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 732, nr. 3, p. 40).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de onder 5 genoemde elementen niet heeft onderbouwd met documenten. Zo zijn de foto’s die van het parlementslid zijn gemaakt niet ingebracht, zijn de gestuurde sms-berichten niet getoond, is de gestelde storting op de bankrekening van de tante in september 2014 niet met stukken onderbouwd en zijn (foto’s van) de posters die eind september 2014 zouden zijn opgehangen niet overgelegd.
5.3.
Volgens verweerder geldt dat een relevant element dat niet of onvoldoende is onderbouwd wel geloofwaardig wordt geacht wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn overgelegd, of er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn verzoek;
e verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten, en
vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
Vorenstaande vloeit voort uit artikel 4, vijfde lid, van Richtlijn 2011/95/EU en artikel 3.35, derde lid, van het Vv 2000.
5.4.
Het relaas van de asielzoeker kan geloofwaardig worden geacht -aan de hand van de
interne en externe geloofwaardigheidsindicatorenrekening houdend met de persoon van de asielzoeker- ondanks de omstandigheid dat hij niet alle elementen van zijn verzoek met bewijsmateriaal heeft kunnen staven.
Bij deze beoordeling wordt volgens de door verweerder gehanteerde (en openbare) Werkinstructie 2014/10 bezien in welke mate de verklaringen gedetailleerd en specifiek zijn (en dus niet vaag en summier) en geen sprake is van tegenstrijdigheden, ongerijmdheden en inconsistenties in de informatie die de vreemdeling heeft aangedragen (
de interne indicatoren). Voorts wordt de consistentie onderzocht door eventueel aanwezige informatie van andere getuigen en overige beschikbare informatie (
de externe indicatoren).
5.5.
Verweerder stelt dat eiseres summiere verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop haar tante met het parlementslid in contact is gekomen (
interne indicatoren) en uit openbare bronnen is gebleken dat [naam 3] lid is van de Mongolian People’s Party en niet de door eiseres genoemde partij (
externe indicatoren).
Omdat deze relatie niet geloofwaardig is bevonden, is de aanwezigheid van hieruit voortvloeiende posters evenmin geloofwaardig bevonden.
5.6.
Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS (onder meer de uitspraak van
3 oktober 2014 in zaak nr. 201403655/1/V2), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van het door een asielzoeker in zijn asielrelaas gestelde, tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan de bestuursrechter die beoordeling slechts
terughoudend toetsen. De maatstaf bij die te verrichten toetsing is niet het eigen oordeel van de bestuursrechter over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering in het voornemen en het besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, zich niet in redelijkheid op het door hem ingenomen standpunt kan stellen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde relatie met het parlementslid niet geloofwaardig is. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat eiseres summiere verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop haar tante met het parlementslid in contact is gekomen. Eiseres weet niet via wie er contact met het parlementslid is opgenomen en op welke wijze dit is gebeurd. In het betoog van eiseres, dat zij geld nodig had en het voor haar daarom minder interessant was op welke wijze het contact met het parlementslid is gelegd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om anders te oordelen. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat van eiseres, gelet op het goede contact dat zij met haar tante had, verwacht had mogen worden dat zij hierover duidelijker had kunnen verklaren.
5.8.
Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat de informatie die eiseres heeft verstrekt over het parlementslid niet overeenkomt met openbare bronnen. Dat eiseres aanvoert dat van haar niet verwacht mag worden dat zij, gelet op haar situatie, op de hoogte is van de politieke ontwikkelingen heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om anders te oordelen. In dit kader heeft verweerder kunnen overwegen dat zij noch in het nader gehoor, noch in de correcties en aanvullingen, heeft aangegeven dat zij niet zeker weet bij welke partij hij hoort. Eiseres heeft juist in het gehoor aangegeven dat er 76 parlementsleden zijn en dat het betreffende parlementslid lid was van de democratische partij.
5.9.
Verweerder heeft vervolgens in redelijkheid kunnen overwegen dat de verklaringen van eiseres over de bedreiging niet overtuigen. Verweerder heeft in dit kader kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiseres pas na betaling telefonisch zou worden bedreigd. In het betoog van eiseres, inhoudende dat het parlementslid haar heeft bedreigd omdat hij waarschijnlijk geen zin had om te blijven betalen, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om anders te oordelen, nu dit een niet nader onderbouwde veronderstelling van eiseres betreft. Ten slotte heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiseres vanaf eind september 2014 tot 11 november 2014 zonder problemen thuis heeft kunnen verblijven. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat het parlementslid, gelet op zijn functie, niet achter haar adres had kunnen komen. Temeer, nu eiseres stelt dat hij er wel voor zou hebben gezorgd dat er posters van haar in de stad zijn komen te hangen.
5.10.
Nu verweerder de gestelde relatie van eiseres met het parlementslid in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, heeft verweerder in redelijkheid eveneens niet geloofwaardig hoeven achten dat eiseres gezocht wordt door het parlementslid en dat er posters zijn opgehangen met haar naam.
Verweerder heeft derhalve de onder 5 genoemde relevante elementen in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten.
6. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de volgende relevante elementen niet zwaarwegend genoeg heeft geacht:
  • eiseres is ontvoerd en meegenomen naar China, alwaar zij in de prostitutie moest werken;
  • eiseres is in augustus 2014 bedreigd door de jongens die haar naar China hebben gebracht.
6.1.
Eiseres voert aan dat zij aangifte bij de politie heeft gedaan tegen de bedreigingen en dat zij zich voor hulp heeft gewend tot een mensenrechtenorganisatie. Eiseres voert aan dat door corruptie van een effectieve bescherming in de praktijk geen sprake kan zijn.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS (onder meer de uitspraak van 29 augustus 2014 in zaak nr. 201403143/1/V1) volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij moet hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, betrekken.
Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de desbetreffende vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
6.3.
In het door verweerder aangehaalde algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Mongolië van 12 januari 2010 is op pagina 19 het navolgende vermeld:
‘Sinds 2006 bestaat er een nieuwe anticorruptiewet. Ook werd in 2006 de
Independent Authority Against Corruption(IAAC) opgericht, die in 2007 operationeel werd. Behalve met onderzoek naar corruptie houdt de IAAC zich ook bezig met preventie: het bevorderen van een transparantere overheid. Er is een anticorruptie
hotline. In 2008 kwamen er bij de IAAC 1010 corruptieklachten binnen, meestal over excessieve bureaucratie, maar soms ook over criminele zaken. (…) In 2008 zijn 192 corruptiezaken door de IAAC onderzocht, waarvan er 35 zijn doorgegeven aan de openbare aanklager.’
6.4.
In het door verweerder aangehaalde
Country Report on Human Rights Praticesvan de
US State Departmentover 2013 is het navolgende vermeld:
‘The National Police Authority (NPA) received 260 reports of rape as of the end of September. Authorities reported a significant increase in the number of minor girls who were victims of rape: 54 cases in the first 10 months of the year, up from 37 cases during the same period of 2012. According to NGOs, police referred only a small number of rape cases for prosecution, generally claiming there was insufficient evidence. (…) The Supreme Court Research Center reported that, during the first six months of the year, there were 107 rape prosecutions, resulting in convictions for 149 defendants.’
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Eiseres heeft ook niet bestreden dat zulks het geval is.
6.6.
Hetgeen eiseres daar tegenover heeft gesteld is onvoldoende om te oordelen dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
De omstandigheid dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet vaststaat brengt niet zonder meer met zich dat in feite geen bescherming kan worden gekregen (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 3 september 2012 in zaak nr. 201105823/1/V2). Dat één politieman de aangifte niet zou hebben opgenomen en één organisatie alleen kon adviseren is, gelet op het onder 6.4. aangehaalde rapport, niet afdoende voor de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat de autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzitter, mr. G. Laman en
mr. H.H. Kielman, leden, in aanwezigheid van mr. G.G. Doornbos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.