In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het college van Burgemeester en wethouders van Delft. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd vastgesteld dat er geen dwangsommen verschuldigd waren. In een later besluit werd dit bezwaar gegrond verklaard en werd een dwangsom van €140,- toegekend, evenals proceskosten in bezwaar met een wegingsfactor van 0,5. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 23 januari 2015 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de enige kwestie in beroep de vergoeding van de proceskosten in bezwaar betreft. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder gehanteerde wegingsfactor van 0,5 voor de proceskostenvergoeding onterecht is, aangezien de zaak inhoudelijk van aard was en niet als 'licht' gekwalificeerd kon worden.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft. De rechtbank heeft bepaald dat de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase vastgesteld wordt op €487,-, met inachtneming van het reeds betaalde bedrag. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.