ECLI:NL:RBDHA:2015:8646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
09-755013-10; RK 15-1335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag in ontnemingsprocedure met betrekking tot veroordeling voor overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1965 en woonachtig in Amsterdam, had op 25 maart 2015 een klaagschrift ingediend met het verzoek tot opheffing van conservatoir beslag dat was gelegd op zijn goederen. Dit beslag was ingesteld in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en het rapport van de Politie Eenheid Den Haag van 9 september 2014. Klager was eerder veroordeeld door het gerechtshof Den Haag op 2 juli 2014 voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar betwistte dat de beslaglegging rechtmatig was, omdat hij niet was veroordeeld voor een feit dat een geldboete van de vijfde categorie rechtvaardigde.

De rechtbank heeft de argumenten van zowel klager als de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat de veroordeling van klager wel degelijk betrekking had op een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kon worden opgelegd, ondanks dat in de bewezenverklaring de term 'grote hoeveelheid' was doorgehaald. De rechtbank oordeelde dat deze doorhaling een kennelijke misslag was en dat de veroordeling van klager in feite wel degelijk onder de voorwaarden voor conservatoir beslag viel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, omdat het conservatoir beslag rechtmatig was en er geen sprake was van disproportionaliteit. De rechtbank concludeerde dat er voldoende grond was voor het behoud van het beslag in het kader van het toekomstige verhaalsrecht van het openbaar ministerie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/755013-10
Kenmerk RK: 15/1335
Beschikking van de rechtbank Den Haag, raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[Klager] ,

geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] ,
te dezer zake domicilie kiezende te (1017 KJ) Amsterdam, Prinsengracht 526,
ten kantore van advocaat mr. J.L.F. Groenhuijsen.
Het klaagschrift is blijkens een daarvan opgemaakte akte op 25 maart 2015 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het klaagschrift strekt tot opheffing van het conservatoir beslag met last tot teruggave aan klager.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer en van het rapport strafrechtelijk financieel onderzoek van Politie Eenheid Den Haag van 9 september 2014 betreffende [Klager]
De rechtbank heeft op 10 juni 2015 dit klaagschrift in raadkamer behandeld. Klager, bijgestaan door mr. J.L.F. Groenhuijsen, advocaat te Amsterdam, is gehoord. De officier van justitie mr. C.A.M. van den Brand is eveneens gehoord.

Beoordeling van het klaagschrift

Op vordering van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. In dat kader is op 24 oktober 2011 op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van klager conservatoir beslag gelegd op een aantal goederen ter waarde van € 634.522,19, tot bewaring van het recht van verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Een overzicht van het conservatoir beslag is als bijlage A bij deze beschikking gevoegd.
De officier van justitie heeft bij brief van 3 oktober 2014 te kennen gegeven dat het uitgangspunt voor de ontnemingsvordering het in het rapport strafrechtelijk financieel onderzoek van 9 september 2014 vermelde bedrag van € 437.106,47 is.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat (voortduring van) de
beslaglegging onrechtmatig is. Klager is bij inmiddels onherroepelijk geworden arrest van 2 juli 2014 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet en vrijgesproken van het vervoeren van een ‘grote hoeveelheid’ in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Dit volgt zowel uit de bewezenverklaring in samenhang met de tenlastelegging als uit de kwalificatie. De veroordeling betreft derhalve geen feit dat wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Dit maakt dat de beslaglegging sinds het onherroepelijk worden van de veroordeling onrechtmatig is, nu conservatoir beslag enkel kan worden gelegd in geval van veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het voortduren van het beslag - voor zover dit uitstijgt boven de hoogte van de vordering in de ontnemingsprocedure - disproportioneel is. De waarde van het conservatoir beslag staat niet in verhouding tot de betalingsverplichting die mogelijk wordt opgelegd.
De verdediging heeft primair verzocht het beslag op te heffen met last tot teruggave van de voorwerpen aan klager, en subsidiair teruggave te gelasten van een gedeelte van het beslag ter waarde van € 197.415,72.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gerechtshof niet heeft beoogd klager vrij te spreken van een ‘grote hoeveelheid’ in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Dat het zinsdeel ‘een grote hoeveelheid’ in de bewezenverklaring is doorgehaald kan niet anders dan een kennelijke verschrijving althans abusievelijke doorhaling zijn. Wanneer het dictum in het licht van de bewijsmiddelen en de strafmotivering wordt gelezen, kan de conclusie niet anders zijn dan dat klager is veroordeeld wegens een feit dat bedreigd wordt met een geldboete van de vijfde categorie.
Voorts is het volgens de officier van justitie, gezien de door wettige bewijsmiddelen onderbouwde kasopstelling, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter aan klager een ontnemingsmaatregel zal opleggen.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de subsidiaire klacht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van disproportionaliteit. Omdat het mogelijk is dat ook andere partijen beslag leggen op dezelfde vorderingen (cumulatieve beslagen), houdt het openbaar ministerie belang bij een beslag op alle vorderingen zolang geen zekerheidsstelling in de vorm van bijvoorbeeld een bankgarantie is gesteld. Een beperking tot het in het klaagschrift genoemde bedrag zou het openbaar ministerie onredelijk beperken in zijn recht van verhaal.
De officier van justitie heeft derhalve geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.

Het oordeel van de rechtbank

Bij inbeslagneming met toepassing van artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als
bedoeld in artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter te onderzoeken
a. a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens
een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later
oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of a) klager is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Klager is bij arrest van 2 juli 2014 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld. Voor zover in deze procedure relevant bevat dit arrest onder meer de volgende overwegingen en conclusies:
1. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij inof omstreeksde periode van 5 oktober 2010 tot en met 24 oktober 2011te Noordwijkerhout en/of Lisse en/of Den Haag en/of Lisserbroek (gemeente Haarlemmermeer) althans (elders)in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk heeftgeteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerden/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, te weten (onder meer)
- inuit een pand aan de [adres 2] te Noordwijkerhoutin totaal (ongeveer) 7200 gram hennep, althans (ongeveer) 6500 gram hennep (zaaksdossier 5) en/of
- in een pand aan de [adres 3] te Den Haag in totaal (ongeveer) 188 hennepplanten (zaaksdossier 7) en/of
- in een pand aan de [adres 4] te Lisse in totaal (ongeveer) 48 hennepplanten (zaaksdossier 13),
althans (telkens)meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II.
2. Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op: ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’.
3. Bewijsmiddelen
(het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, verklaring van de verdachte)
Ten aanzien van de verklaring van [getuige] merk ik op dat hij mij heeft gevraagd of ik wat voor hem wilde wegbrengen. Ik heb daarvoor € 700,- of € 800,- van hem gekregen. Ik heb als bemiddelaar gehandeld. Ik heb van [getuige] € 100,- per kilo gekregen.
(het proces-verbaal van verhoor verdachte, verklaring van [getuige] ):
Ik heb al ruim een jaar een kwekerij of meerdere kwekerijen gehad in mijn pand aan de [adres 2] te Noordwijkerhout. [Klager] heeft hennep bij mij afgenomen. Hij heeft vijf oogsten van me gekocht.(…) [Klager] heeft in totaal afgenomen: één keer vier kilo uit de kleine ruimte, (…), de derde oogst in het sporthok was een kilo en de vierde kweek was goed, tweeënhalve kilo uit dat sporthok. Daarnaast heeft hij nog tweeënhalve kilo uit de caravan meegenomen en de hennep die jullie in beslag hebben genomen was aan hem verkocht. Ik gaf [Klager] 100,- per kilo voor het wegbrengen.
4. Strafmotivering
De verdachte heeft als tussenpersoon bij de handel in hennep enkele malen tegen betaling meerdere kilo’s hennep bij een kweker opgehaald en vervoerd.
De rechtbank overweegt dat het gerechtshof bewijsmiddelen heeft gebezigd inhoudende het vervoeren van enkele kilo’s hennep (zie onder 3), en daarnaast in de strafmotivering heeft overwogen dat klager meerdere kilo’s hennep heeft vervoerd (zie onder 4). Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet anders worden gelezen dan dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van grote hoeveelheden hennep in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Immers, ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit is een grote hoeveelheid hennep als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet – voor zover hier van belang – een hoeveelheid van 500 gram (of meer).
Dat het gerechtshof in de bewezenverklaring ‘een grote hoeveelheid’ heeft uitgestreept (zie onder 1) en in de kwalificatie niet de zinsnede ‘terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ heeft opgenomen (zie onder 2), maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en de strafmotivering expliciet blijkt dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van hoeveelheden van meer dan 500 gram hennep.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat klager is veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, zijnde een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dat betekent dat het conservatoir beslag in zoverre (nog steeds) rechtmatig is.
De rechtbank dient voorts vast te stellen of b) zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit geval zich niet voor. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen.
Evenmin acht de rechtbank het conservatoir beslag disproportioneel, gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting is aangevoerd ten aanzien van de risico’s voor het toekomstige verhaalsrecht van het openbaar ministerie.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beklag ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. M.L. Ruiter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2015.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.