ECLI:NL:RBDHA:2015:8646
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Conservatoir beslag in ontnemingsprocedure met betrekking tot veroordeling voor overtreding van de Opiumwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1965 en woonachtig in Amsterdam, had op 25 maart 2015 een klaagschrift ingediend met het verzoek tot opheffing van conservatoir beslag dat was gelegd op zijn goederen. Dit beslag was ingesteld in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en het rapport van de Politie Eenheid Den Haag van 9 september 2014. Klager was eerder veroordeeld door het gerechtshof Den Haag op 2 juli 2014 voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar betwistte dat de beslaglegging rechtmatig was, omdat hij niet was veroordeeld voor een feit dat een geldboete van de vijfde categorie rechtvaardigde.
De rechtbank heeft de argumenten van zowel klager als de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat de veroordeling van klager wel degelijk betrekking had op een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kon worden opgelegd, ondanks dat in de bewezenverklaring de term 'grote hoeveelheid' was doorgehaald. De rechtbank oordeelde dat deze doorhaling een kennelijke misslag was en dat de veroordeling van klager in feite wel degelijk onder de voorwaarden voor conservatoir beslag viel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, omdat het conservatoir beslag rechtmatig was en er geen sprake was van disproportionaliteit. De rechtbank concludeerde dat er voldoende grond was voor het behoud van het beslag in het kader van het toekomstige verhaalsrecht van het openbaar ministerie.