In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting, diefstal en witwassen. De verdachte werd verweten dat hij, al dan niet samen met anderen, een persoon had opgelicht bij de verkoop van diens woning. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting. De rechtbank overwoog dat de financiële situatie van het slachtoffer, [benadeelde], zodanig was dat het niet onterecht was om te stellen dat hij veel rekeningen moest betalen en dat de verkoop van zijn woning een oplossing kon zijn voor zijn schulden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op een bedrieglijke manier had gehandeld en dat er geen bewijs was dat hij misbruik had gemaakt van de geestelijke gesteldheid van [benadeelde].
Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van de beschuldigingen van diefstal van geldbedragen van [benadeelde]. De rechtbank oordeelde dat de overboekingen van geldbedragen niet zonder meer als diefstal konden worden gekwalificeerd, omdat niet kon worden uitgesloten dat er mondelinge afspraken waren gemaakt tussen de verdachte en [benadeelde].
Ten slotte werd de verdachte ook vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen, omdat de rechtbank had vastgesteld dat de voorwerpen die zouden zijn witgewassen niet van enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, bestaande uit drie rechters.