Op 22 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1957, die beschuldigd werd van verduistering en witwassen. De zaak kwam ter terechtzitting op 8 juli 2015, waar de verdachte werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A. Sennef, en de officier van justitie, mr. P.A. Willemse, het openbaar ministerie vertegenwoordigde. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de eerste twee tenlastegelegde feiten en een werkstraf voor het derde feit. De verdachte werd beschuldigd van het zich voordoen als bonafide koper en het misleiden van een oudere man, die lijdt aan Alzheimer, om hem te bewegen tot de verkoop van zijn woning en het afgeven van geldbedragen.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verduistering van geldbedragen of het witwassen van de woning van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte de geldbedragen had gestolen of verduisterd, en dat de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte niet als onaannemelijk konden worden aangemerkt.
De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 191.167,00 eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had. De rechtbank besloot ook dat het conservatoire beslag op de goederen van de verdachte niet kon worden opgeheven in het kader van deze strafzaak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. J.M.Th. Boeter.