De politierechter constateert dat de omzettingstermijn van de Speelgoedrichtlijn, gericht tot de lidstaten, op 20 januari 2011 is verstreken (artikel 54 Speelgoedrichtlijn). Vanaf 20 juli 2011 is het, onder omstandigheden, mogelijk voor particulieren om jegens de overheid een beroep te doen op rechtstreeks werkende bepalingen uit de Speelgoedrichtlijn en daaraan rechten te ontlenen. Daarvoor is wel vereist dat deze bepalingen onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, zodat zij zich voor rechtstreekse werking lenen. Ook is daarvoor vereist dat de Speelgoedrichtlijn niet tijdig, onvolledig of onjuist is omgezet in het nationale recht.
De politierechter stelt vast dat de Regeling wapens en munitie (hierna: Rwm) in het kader van de omzetting van de Speelgoedrichtlijn pas is aangepast per 2 juli 2014. Ten tijde hier in het geding, 11 februari 2014, was de omzettingstermijn van de Speelgoedrichtlijn verstreken en deze richtlijn niet tijdig en ten minste onvolledig omgezet, zodat de richtlijnbepalingen onder omstandigheden rechtstreeks voor de rechter kunnen worden ingeroepen.
De politierechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het pistool, door de deskundige immers aangeduid als een speelgoedpistool, beschouwd moet worden als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn. De Speelgoedrichtlijn is blijkens artikel 2, eerste lid, van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan veertien jaar bij het spelen te worden gebruikt. Deze producten worden aangemerkt als ‘speelgoed’ in de zin van de Speelgoedrichtlijn. Op grond van artikel 12 van de Speelgoedrichtlijn mogen lidstaten op hun grondgebied het op de markt aanbieden van speelgoed dat aan deze richtlijn voldoet, niet belemmeren. De twee voornoemde bepalingen van de Speelgoedrichtlijn zijn naar oordeel van de politierechter onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zodat aan deze bepalingen in beginsel rechtstreekse werking toekomt.
Of het betreffende speelgoedpistool is ontworpen of bestemd als speelgoed om door kinderen jonger dan veertien jaar te worden gebruikt, is de politierechter niet bekend en uit het uiterlijk ervan valt dit ook niet af te leiden. In bijlage I van de Speelgoedrichtlijn is van onder meer imitatievuurwapens bepaald dat zij niet onder de Speelgoedrichtlijn vallen. Aangezien de deskundige niet heeft vastgesteld dat het pistool een imitatievuurwapen is en wel dat het om een speelgoedpistool gaat, zal de politierechter ervan uitgaan dat dit voorwerp als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn moet worden aangemerkt.
Artikel 2, eerste lid van de WWM definieert als een wapen van categorie I sub 7: ‘andere door onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.’
Artikel 3 van de Rwm luidde – voor zover relevant – ten tijde hier in geding als volgt.
‘Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
o a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen;
o b. voorwerpen vermeld op lijst a of lijst b van de bij deze regeling behorende bijlage I, alsmede niet in die bijlage genoemde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen daarmee een sprekende gelijkenis vertonen;
o c. lucht-, gas- en veerdrukwapens die zodanig zijn gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is.’
Op 2 juli 2014 is aan de onderdelen a en b de zinsnede toegevoegd: ‘met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.’ Hierdoor is de Rwm alsnog in overeenstemming gebracht met onder meer artikel 12 van de Speelgoedrichtlijn.
Daaruit moet naar oordeel van de politierechter worden afgeleid dat het speelgoedpistool, dat is vermeld op lijst a van bijlage I Rwm, ten tijde hier in geding op grond van de Speelgoedrichtlijn in principe niet viel onder de voorwerpen als bedoeld in categorie I onder ten zevende van de WWM. De rechtstreeks werkende bepalingen van de Speelgoedrichtlijn gaan voor de Rwm.
Sinds 2 juli 2014 is op een dergelijk speelgoedvoorwerp in principe de in artikel 3, aanhef en onder b Rwm vermelde uitzondering van toepassing.
De politierechter wijst evenwel nog op de volgende uitzondering.