ECLI:NL:RBDHA:2015:8475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 10482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige oplegging van een inreisverbod en terugkeerbesluit in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan eiser, een Liberiaanse vreemdeling. Eiser had op 2 mei 2015 een terugkeerbesluit ontvangen, waarbij hem werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, en hem een inreisverbod van twee jaar werd opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep aangetekend, stellende dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Hij voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen en dat het verdedigingsbeginsel was geschonden.

De rechtbank constateerde dat er tegenstrijdigheden waren in de processen-verbaal van het gehoor, wat leidde tot de conclusie dat één van de processen-verbaal een onjuiste weergave van de antwoorden van eiser bevatte. De rechtbank vond het ernstig dat zij niet kon vertrouwen op de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, zoals zijn plannen om naar België te verhuizen, niet in de overwegingen van het terugkeerbesluit waren meegenomen. Dit leidde tot de conclusie dat het terugkeerbesluit ondeugdelijk was gemotiveerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 980,--. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak om alle relevante persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in acht te nemen bij het nemen van besluiten die zijn verblijf in Nederland aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/10482
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedag] 1990, van Liberiaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. A. Hanje).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2015 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder eiser tevens een inreisverbod opgelegd voor een periode van twee jaar, dat ingaat op het moment dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Op 27 mei 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Terugkeerbesluit
1.1
Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, en dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Eiser verwijst hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in de zaak Khaled Boudjlida, zaaknummer C-249/13, van 11 december 2014, met name naar rechtsoverweging 38 en 59. Eiser is niet voldoende in de gelegenheid gesteld zijn persoonlijke omstandigheden aan te voeren. Ten onrechte is niet doorgevraagd op de omstandigheden, als vermeld in eerder genoemd arrest. Een inhoudelijke motivering is in het terugkeerbesluit niet terug te vinden. Daarmee is het terugkeerbesluit ten onrechte opgelegd.
1.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om bijzondere omstandigheden naar voren te brengen maar dat hij dit niet heeft gedaan tijdens het gehoor.
1.3
Uit het arrest Khaled Boudjlida volgt onder meer dat het recht om te worden gehoord voorafgaand aan het eventueel opleggen van een terugkeerbesluit impliceert dat verweerder met de nodige aandacht kennis neemt van de opmerkingen van de betrokkene, door alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken en het besluit omstandig te motiveren. In het arrest is verder vermeld dat het doel van het horen is om de betrokkene in staat te stellen zijn standpunt uiteen te zetten over de rechtmatigheid van zijn verblijf en over de eventuele toepassing van de in artikel 6, tweede tot en met vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn genoemde uitzonderingen op artikel 6, eerste lid. Betrokkene moet ook in staat worden gesteld zijn standpunt uiteen te zetten over de modaliteiten van zijn terugkeer. De betrokkene moet zich in dit verband tijdens het gehoor coöperatief opstellen en de bevoegde autoriteiten alle relevante informatie verstrekken over zijn persoonlijke situatie en zijn familie- en gezinssituatie, zo staat in het arrest. Anders dan eiser betoogt, leidt de rechtbank hieruit niet af dat verweerder zonder meer verplicht is een betrokkene proactief te vragen naar al deze omstandigheden, ook als deze niet zijn aangevoerd en er hiervoor evenmin concrete aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn. De rechtbank leest in het arrest veeleer dat een betrokkene voldoende de gelegenheid moet krijgen zijn standpunt naar voren te brengen en dat opmerkingen zorgvuldig moeten worden onderzocht en dat het terugkeerbesluit op die punten vervolgens duidelijk moet worden gemotiveerd.
1.4
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken in het dossier van het terugkeerbesluit/inreisverbod blijkt dat eiser voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit zijn zienswijze heeft kunnen geven, maar dat hij geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd. Dit gehoor vond plaats op 2 mei 2015 om 18.45 uur en is neergelegd in het proces-verbaal van 2 mei 2015 van [verbalisant], hulpofficier en inspecteur van het regionaal politiekorps Midden- en West-Brabant. Het terugkeerbesluit is opgelegd en uitgereikt op 2 mei 2015 om 18.45 uur. Uit de stukken in het bewaringdossier blijkt dat op hetzelfde tijdstip door dezelfde inspecteur het gehoor in het kader van de artikel 59-maatregel is gestart, waarna om 19.30 uur de maatregel aan eiser is opgelegd. Blijkens het proces-verbaal van het artikel 59-gehoor heeft eiser op de vraag “Is het u bekend dat u geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft?”, geantwoord:
“Ja,……………… Ik was juist vandaag bezig om met mijn vriendin naar België te verhuizen en ik ben van plan om daar een verblijfsvergunning te krijgen en mij daar met mijn vriendin te kunnen vestigen.”Eiser verklaarde verder op de vraag waar hij verblijft:
“Bij mijn vriendin [adres] in [plaats].”
1.5
De rechtbank overweegt dat onderaan het proces-verbaal van het artikel 59-gehoor de vraag wordt gesteld: “Zijn er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden waarom ik zou moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod, dan wel de duur daarvan verkorten?” Eiser antwoordt daarop:
“Ik ben reeds van plan om zelf Nederland te verlaten en mij in België te gaan vestigen om daar een leven op te bouwen. Ik wil in ieder geval niet terug naar Liberia.”De rechtbank constateert daarentegen ook dat onder aan in het proces-verbaal van het gehoor over het terugkeerbesluit/inreisverbod dezelfde vraag staat vermeld, waarop eiser volgens dit proces-verbaal antwoordt met
“Neen”.
1.6
De rechtbank kan hieruit geen andere conclusie trekken dan dat één van de twee op ambtseed opgemaakte processen-verbaal een onjuiste weergave van de antwoorden van eiser bevat. De rechtbank vindt dit zeer kwalijk en vindt het zeer ernstig dat zij kennelijk niet zonder meer kan uitgaan van de betrouwbaarheid en juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal.
1.7
De rechtbank overweegt voorts dat de omstandigheden dat eiser een vriendin heeft en blijkbaar al op weg was naar België om zich daar te vestigen ook niet in de overwegingen van het terugkeerbesluit/inreisverbod zijn meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze omstandigheden nader had dienen te onderzoeken en in zijn beoordeling van het terugkeerbesluit had moeten betrekken. Nu het artikel 59-gehoor en het gehoor over het terugkeerbesluit/inreisverbod kennelijk gelijktijdig door dezelfde hulpofficier zijn gehouden, ligt het in de rede dat deze over alle relevante informatie beschikte. Het op de weg van de hulpofficier gelegen in het kader van het terugkeerbesluit hierover nader vragen te stellen. Dit is niet gebeurd. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het gehoor en onderzoek inzake het terugkeerbesluit/inreisverbod onzorgvuldig en onvolledig is geweest en dat het terugkeerbesluit als gevolg daarvan ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren en het terugkeerbesluit vernietigen.
Inreisverbod
2. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, gelezen in verbinding met de artikelen 62 en 62a van die wet, kan slechts een inreisverbod worden opgelegd aan de vreemdeling jegens wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ontbreekt een terugkeerbesluit. Niet is gebleken dat al eerder een terugkeerbesluit tegen eiser is uitgevaardigd. Daarmee is het inreisverbod onrechtmatig opgelegd.
3. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het inreisverbod.
4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
-
verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod van 2 jaar gegrond;
- vernietigt het terugkeerbesluit en het inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-- (zegge:
negenhonderd en tachtig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van
H.C. Hagen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.