ECLI:NL:RBDHA:2015:8459
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om GVB-abonnement door bestuursorgaan en de rechtspositie van de ambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het bestuur van de rechtbank Amsterdam. De eiser had verzocht om een abonnement van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB) voor zijn dagelijkse reis van zijn woonplaats naar zijn werkplek. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, met als motivering dat er geen individuele arbeidsvoorwaardelijke afspraak was gemaakt over de toekenning van een specifiek soort OV-abonnement. In plaats daarvan had verweerder vanaf september 2014 een Mobiliteitskaart verstrekt, die als vervanging voor het GVB-abonnement diende. De eiser stelde dat deze wijziging in zijn reismogelijkheden hem financieel benadeelde en dat de afschaffing van het GVB-abonnement onterecht was, omdat hij meende dat hij recht had op de eerder verstrekte voordelen.
De rechtbank overwoog dat de beleidskeuze van verweerder om de Mobiliteitskaart te verstrekken niet onredelijk was en dat de eiser geen rechten had verworven op basis van het GVB-abonnement. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een toezegging was gedaan die hem het recht op het GVB-abonnement voor onbepaalde tijd verleende. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om het GVB-abonnement door verweerder rechtmatig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Centrale Raad van Beroep.