ECLI:NL:RBDHA:2015:8439
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- A.C. Loman
- L.D. Wevers
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde asielaanvraag van Afghaanse vrouw onder beleid voor alleenstaande verwesterde vrouwen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2015 uitspraak gedaan over de herhaalde asielaanvraag van een Afghaanse vrouw. De vrouw had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij zij stelde dat zij onder het beleid voor alleenstaande verwesterde vrouwen valt. De vrouw gaf aan dat haar man eind 2014 met onbekende bestemming is vertrokken en inmiddels in Duitsland verblijft. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet als alleenstaande kan worden aangemerkt, aangezien zij pas drie maanden feitelijk gescheiden is van haar echtgenoot, met wie zij jarenlang op hetzelfde adres in Nederland heeft gewoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat de stelling van de vrouw dat zij een echtscheidingsprocedure gaat starten, onvoldoende is om aan te nemen dat er geen sprake meer is van een relatie.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag van de vrouw op 12 mei 2015 afgewezen, en de vrouw had hiertegen beroep ingesteld, vergezeld van een verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 mei 2015 is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een hernieuwde toetsing van het besluit rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat bij een herhaalde aanvraag alleen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen leiden tot een andere beoordeling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij als alleenstaande vrouw dient te worden aangemerkt, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak in de hoofdzaak.