ECLI:NL:RBDHA:2015:841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
AWB-14_9764u
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Risico op gedwongen besnijdenis in Mauritanië en de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 januari 2015, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel behandeld. Eiseres, afkomstig uit Mauritanië, heeft in haar beroep aangevoerd dat zij een reëel risico loopt op gedwongen besnijdenis bij terugkeer naar haar land van herkomst. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende gemotiveerd was met betrekking tot dit risico. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen, maar in de reactie van verweerder werd niet adequaat ingegaan op de zorgen van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onbesneden is, 24 jaar oud, en behoort tot de Wolof-bevolking, waarbij een aanzienlijk percentage van de vrouwen in haar regio besneden is. De rechtbank concludeert dat de argumenten van verweerder niet overtuigend zijn en dat de risico's voor eiseres bij terugkeer naar Mauritanië reëel zijn. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.217,50. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/9764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Vleeshouwers).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig F.S. Kamara.
Bij tussenuitspraak van 19 september 2014 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
Een nadere zitting is in overleg met partijen achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, kort gezegd overwogen dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat eiseres in verband met een dreigende besnijdenis een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Mauritanië. Verweerder is in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
3. In zijn reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder er kort samengevat op gewezen dat uit het zogenoemde UNFPA-rapport blijkt dat in het gebied waar eiseres vandaan komt 15-34% van de vrouwen besneden is. Uit het GTZ-rapport volgt dat van de vrouwelijke Wolof-bevolking, waartoe eiseres behoort, 28% besneden is. Verweerder ziet geen aanleiding om ervan uit te gaan dat eiseres tot deze minderheid dreigt te gaan behoren. Hij blijft daarom bij zijn standpunt dat een schending van artikel 3 van het EVRM niet aan de orde is. Eiseres is hiermee oneens en heeft in haar zienswijze (kort samengevat) betoogd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met variabelen zoals leeftijd en opleiding. Indien met dergelijke factoren rekening wordt gehouden, is het risico op besnijdenis veel groter.
4. De rechtbank constateert dat vast staat dat eiseres onbesneden is. Verder is niet in geschil dat zij uit Mauritanië komt, uit het dorpje Keur Mour, en dat zij behoort tot de Wolof‑bevolking. Tot slot heeft verweerder niet bestreden dat eiseres 24 jaar is, nooit een opleiding heeft gehad en dat zij in haar land van herkomst in (betrekkelijke) armoede leefde. Uit de rapporten waarop partijen zich beroepen, komt naar voren dat factoren zoals leeftijd, opleidingsniveau en rijkdom/armoede een grote invloed hebben op de mate waarin besnijdenis voorkomt. Rekening houdend met deze factoren kan uit de overgelegde rapporten worden afgeleid dat 66%-94% van de vrouwen zoals eiseres in Mauritanië besneden zijn. Het betreft dus geen minderheid, zoals verweerder heeft gesteld, maar een zeer ruime meerderheid. Dit in ogenschouw genomen, is de rechtbank van oordeel dat nog steeds onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom eiseres geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou lopen bij terugkeer naar Mauritanië. Zij is immers onbesneden, jong, arm, niet opgeleid en valt dus (rekening houdend met deze aspecten) binnen en groep waarvan in Mauritanië de overgrote meerderheid besneden is. Aannemelijk is dan ook dat voor eiseres het risico op gedwongen besnijdenis reëel is.
5. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet is hersteld. Zij verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Voor een tweede bestuurlijke lus ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217, 50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van M.B.G. Cox‑Vorage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.
w.g. M.B.G. Cox‑Vorage,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 januari 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.