In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2015, gaat het om een verzoek tot onmiddellijke teruggeleiding van een minderjarige van Litouwen naar Nederland. De vader van de minderjarige heeft, na het overlijden van de moeder, het gezag over het kind. De minderjarige verblijft bij een tante in Litouwen. De vader heeft eerder een verzoek tot teruggeleiding ingediend bij de Litouwse rechter, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de Rechtbank Den Haag. De vader verzoekt de rechtbank om de teruggeleiding van zijn dochter naar Nederland, terwijl de tante verweer voert en zelfstandig verzoekt om toezicht op de minderjarige bij teruggeleiding.
De rechtbank Den Haag oordeelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de vader. Dit is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering en de bepalingen van Brussel IIbis. De rechtbank stelt vast dat de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het kind zich bevindt, in dit geval Litouwen, bevoegd zijn om te oordelen over verzoeken tot teruggeleiding. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid heeft om de verzoeken van de vader te beoordelen, en verklaart zich onbevoegd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.