ECLI:NL:RBDHA:2015:831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
C-09-453925 - HA ZA 13-1239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vervalbeding uit verzekering en de gevolgen van de overgang van verzekerd belang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen ACE European Group Limited en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en HSA Assurantiën. De zaak betreft een beroep op een vervalbeding in een opstalverzekering na de overgang van het verzekerd belang. De eiser, ACE, vorderde betaling van schadevergoeding van Nationale-Nederlanden en HSA, na een brand in een pand dat verzekerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekering is beëindigd op basis van artikel 28.c van de polisvoorwaarden, omdat het verzekerd belang zonder melding was overgedragen aan een derde partij, Vastgoed Onstwedde. De rechtbank oordeelde dat het beroep van Nationale-Nederlanden op het vervalbeding niet onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede gezien het strafrechtelijk verleden van de feitelijke eigenaar van het pand, [C]. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat HSA niet tekort is geschoten in haar zorgplicht, omdat de schadevergoeding door Nationale-Nederlanden om andere redenen niet verschuldigd was. Uiteindelijk werden de vorderingen van ACE afgewezen en werd ACE veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/453925 / HA ZA 13-1239
Vonnis van 28 januari 2015
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht,
ACE EUROPEAN GROUP LIMITED,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. Chr.H. van Dijk te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag,
2. de vennootschap onder firma
[A] EN [B] ASSURANTIËN,
gevestigd te Dokkum,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Partijen zullen hierna ACE, Nationale-Nederlanden en HSA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 29 oktober 2013, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties, van de zijde van Nationale-Nederlanden (hierna: cva NN),
  • de conclusie van antwoord, met producties, van de zijde van HSA,
  • het tussenvonnis van 12 februari 2014, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • de akte houdende producties van de zijde van ACE,
  • de akte houdende eiswijziging van de zijde van ACE,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 maart 2014, en
  • de brief van mr. M.H.J. Lubbers van 31 maart 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 17 juni 1991 is [C] (hierna: [C]) eigenaar geworden van een aan de [adres 1] te [plaatsnaam] gelegen pand (hierna: het pand). Hij heeft dit pand gekocht van zijn vader, die met ingang van 4 november 1964 eigenaar is geweest van het pand.
2.2.
[C] is op 16 juni 2000 door het hof Leeuwarden veroordeeld tot, samengevat, 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk vanwege het “Onttrekken van een eigen goed aan een pandrecht” (pleegdatum 1 april 1997) en op 4 september 2000 door de politierechter in Groningen tot, samengevat, 60 uren ten algemene nutte en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk vanwege “Bezit/handel vuurwapens/munitie” (pleegdatum: 20 december 1999).
2.3.
In 2002 heeft de echtgenote van [C], [D] (hierna: [D]), ten behoeve van het voor 100% bij [C] in eigendom zijnde pand bij Nationale-Nederlanden een opstalverzekering afgesloten. Op het aanvraagformulier van 27 maart 2002 was een vraag naar het strafrechtelijk verleden opgenomen. Deze vraag luidde:
Bij deze vragen dienen feiten te worden vermeld over de voorgeschiedenis van de aanvrager, de personen met wie hij/zij in gezinsverband samenwoont en/of andere belanghebbende bij deze verzekering, die zijn voorgevallen in de laatste acht jaar. – Is sprake geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking) van het plegen van een misdrijf?
2.4.
Deze vraag is door [D] met “nee” beantwoord.
2.5.
De heer [E] (hierna: [E]) heeft in 2004 het pand aangekocht van [C]. Met ingang van 21 september 2004 heeft [E] via zijn tussenpersoon HSA het pand bij Nationale-Nederlanden voor een bedrag van € 287.400,00 verzekerd tegen onder meer brand. Op de verzekeringsovereenkomst (hierna: de opstalverzekering) is polismantel PG3 (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing. Artikel 28.c van de polisvoorwaarden luidt:
De verzekering eindigt: (…)
c. zodra het verzekerd belang door verkoop of andere wijze is overgegaan. Zolang echter de nieuwe belanghebbende zelf nog geen verzekering voor dit belang heeft gesloten, wordt de verzekering ongewijzigd voortgezet ten behoeve van de nieuwe belanghebbende, maar uiterlijk tot de eerstvolgende premievervaldag, tenzij de maatschappij met de nieuwe belanghebbende overeenkomt de verzekering, eventueel in gewijzigde vorm, ook daarna voort te zetten.
2.6.
Op 1 januari 2005 is [C] bestuurder van Byth Nationaal B.V. geworden. Enig aandeelhouder daarvan was Byth Internationaal B.V., waarvan [C] op dat moment de eigenaar was.
2.7.
[C] is op 9 mei 2006 in privé failliet verklaard en dat faillissement is op 27 februari 2007 bij gebrek aan baten opgeheven.
2.8.
Op 23 juli 2007 heeft [C] zijn 1820 aandelen in Byth Internationaal B.V. verkocht. Aan [E] heeft hij verkocht en geleverd 1770 aandelen en 50 aandelen heeft hij verkocht en geleverd aan [F], de zoon van [C]. Met ingang van 23 juli 2007 is [E] tevens bestuurder geworden van Byth Internationaal B.V. en (indirect) bestuurder van Byth Nationaal B.V., de 100% dochter van Byth Internationaal B.V. [E] heeft op 17 augustus 2007 de statutaire naam van Byth Nationaal B.V. gewijzigd in Vastgoed Onstwedde B.V. (hierna: Vastgoed Onstwedde).
2.9.
Op 28 mei 2008 heeft [E] het pand verkocht aan Vastgoed Onstwedde. Ter voldoening van de koopprijs van het pand heeft Vastgoed Onstwedde een hypothecaire kredietovereenkomst gesloten met ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro) voor een bedrag van € 450.000. In verband hiermee heeft ABN Amro een eerste recht van hypotheek gevestigd op (onder meer) het pand voor € 750.000.
2.10.
De voornoemde eigendomsoverdracht van [E] aan Vastgoed Onstwedde is niet gemeld aan Nationale-Nederlanden. Zowel voor als na de eigendomsoverdracht werd er een snackbar geëxploiteerd in het pand en werd de bovenverdieping particulier bewoond. In januari 2010 heeft zich in het pand ook een pizzeria gevestigd, hetgeen door HSA is medegedeeld aan Nationale-Nederlanden. Nationale-Nederlanden heeft de pizzeria onder een aantal aanvullende voorwaarden meeverzekerd onder de opstalverzekering.
2.11.
Op 24 juni 2010 is het pand vrijwel geheel door brand verwoest. De waarde van het pand voorafgaand aan de brand is getaxeerd op € 581.105.
2.12.
[E] en Vastgoed Onstwedde hebben op 12 oktober 2010 een volmacht verleend aan [C] in verband met de afhandeling van de brandschade, in het bijzonder het voeren van onderhandelingen met de expert van Nationale-Nederlanden.
2.13.
Op 4 oktober 2010 heeft Nationale-Nederlanden in verband met de brand een voorschot van € 10.000 uitgekeerd.
2.14.
Naar aanleiding van de brand heeft Nationale-Nederlanden een onderzoek ingesteld in het kader waarvan onder meer [E] en [C] verklaringen hebben afgelegd. Op 25 juni 2010 heeft [E], voor zover relevant, het volgende verklaard (productie 22 van productie A cva NN, door [E] ondertekend):
Ik had het pand eerste particulier gekocht. Dit was in 2004. Ik had echter meer onroerend goed en heb hiervoor in 2008 bovengenoemde B.V. [Vastgoed Onstwedde; rechtbank] opgericht, waar ik al mijn onroerend goed heb ondergebracht. Dit is ook de reden dat de verzekeringspolis van het pand nog op mijn privé-naam staat. Ik heb dit niet gewijzigd.
2.15.
Bij brief van 24 december 2010 heeft Nationale-Nederlanden met een beroep op artikel 28.c van de polisvoorwaarden geweigerd dekking te verlenen voor de ten gevolge van de brand ontstane schade. Nationale-Nederlanden stelde zich daarbij op het standpunt dat de verzekering is beëindigd per de eerstvolgende premievervaldag van 6 oktober 2008 wegens de niet gemelde overgang van het verzekerd belang van [E] op Vastgoed Onstwedde per 28 mei 2008.
2.16.
Op 26 juli 2011 heeft de zoon van [C] de 50 aandelen in Byth Internationaal B.V. aan [E] verkocht en geleverd, waarmee [E] alle 1820 aandelen in Byth Internationaal B.V. in handen kreeg.
2.17.
Op 3 januari 2011 heeft Vastgoed Onstwedde ook HSA aangeschreven tot vergoeding van de door haar geleden schade. Bij brief van 10 januari 2011 heeft HSA bij monde van haar (beroeps)aansprakelijkheidsverzekeraar BAVAM geweigerd tot erkenning van aansprakelijkheid over te gaan, omdat volgens haar geen sprake is van enig tekortschieten van HSA.
2.18.
[E] heeft Nationale-Nederlanden op 9 december 2011 in kort geding gedagvaard ter verkrijging van een voorschot op de schade onder de opstalverzekering. Bij vonnis van 13 januari 2012 is deze vordering door de voorzieningenrechter afgewezen.
2.19.
ABN Amro heeft haar onder rov. 2.9. genoemde hypothecaire belang verzekerd bij ACE. ABN Amro heeft een beroep gedaan op uitkering onder de met ACE gesloten verzekering. Bij akte van cessie van 27 augustus/23 september 2013 hebben [E] en Vastgoed Onstwedde hun vorderingen jegens gedaagden overgedragen aan ACE.
2.20.
[C] heeft een strafblad. Op zijn strafblad zijn gedurende de periode van 28 mei 2000 tot 28 mei 2008 naast de onder rov. 2.2. genoemde strafrechtelijke veroordelingen de volgende verdenkingen en veroordelingen ter zake van een misdrijf vermeld. Op 23 januari 2004 is een zaak geseponeerd in verband met bedreiging en vernieling met als pleegdatum 16 februari 2003. Tot slot heeft de politierechter [C] op 10 september 2007 veroordeeld tot een geldboete van € 500 voor het onttrekken van goederen aan beslag met als pleegdatum 15 oktober 2004.

3.Het geschil

3.1.
ACE vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank:
1. Nationale-Nederlanden of HSA veroordeelt tot betaling van € 310.871,34, uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst respectievelijk uit hoofde van aansprakelijkheid, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2010, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
2. HSA uit hoofde van aansprakelijkheid wegens onderverzekering veroordeelt tot betaling van € 297.939,66, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 januari 2011, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. Nationale-Nederlanden en HSA hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder in de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening, indien en voor zover gedaagden niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn, na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, heeft voldaan.
3.2.
ACE legt aan haar vordering tegen Nationale-Nederlanden ten grondslag dat laatstgenoemde ten onrechte met een beroep op artikel 28.c van de polisvoorwaarden uitkering onder de opstalverzekering weigert. ACE meent dat het op grond van artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Nationale-Nederlanden een beroep doet op deze bepaling uit de polisvoorwaarden.
Aan de vordering tegen HSA legt ACE ten grondslag dat laatstgenoemde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantietussenpersoon door i) de eigendomsoverdracht van [E] op Vastgoed Onstwedde niet te melden aan Nationale-Nederlanden en ii) er niet voor zorg te dragen dat het pand tegen de juiste waarde verzekerd was en zodoende de huidige onderverzekering te voorkomen.
3.3.
Nationale-Nederlanden en HSA voeren gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ACE richt haar vorderingen zowel tegen Nationale-Nederlanden als HSA. De rechtbank zal hierna eerst de vorderingen jegens Nationale-Nederlanden beoordelen en vervolgens de vorderingen tegen HSA.
De aanspraak jegens Nationale-Nederlanden
Beroep op artikel 28.c van de polisvoorwaarden
4.2.
ACE en Nationale-Nederlanden hebben een verschil van mening over de vraag of Nationale-Nederlanden een beroep toekomt op artikel 28.c van de polisvoorwaarden van de opstalverzekering.
4.3.
Nationale-Nederlanden stelt zich op het standpunt dat het verzekerd belang op 28 mei 2008 door verkoop van het pand is overgegaan van [E] op Vastgoed Onstwedde. [E] betaalde de premie per kwartaal. Dat betekent volgens Nationale-Nederlanden dat op grond van artikel 28.c van de polisvoorwaarden de verzekering per 6 oktober 2008, de eerstvolgende premievervaldag, is beëindigd, nu Nationale-Nederlanden niet met Vastgoed Onstwedde is overeengekomen om de verzekering voort te zetten.
4.4.
ACE is van mening dat Nationale-Nederlanden zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de dekking per 6 oktober 2008 is vervallen. ACE stelt daartoe dat het op grond van artikel 6:248 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Nationale-Nederlanden een beroep doet op artikel 28.c van de polisvoorwaarden. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat geen sprake is van risicoverzwaring, terwijl ook de overige omstandigheden van het geval geen beroep op de vervalclausule rechtvaardigen. Bovendien legt Nationale-Nederlanden aan haar beroep op de vervalclausule ten onrechte omstandigheden ten grondslag, waarvan zij geen kennis had op het moment waarop zij had moeten beslissen of zij de opstalverzekering zou hebben voortgezet. Die omstandigheden mogen volgens ACE dan ook niet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of Nationale-Nederlanden een beroep toekomt op artikel 28.c van de polisvoorwaarden.
4.5.
Nationale-Nederlanden heeft ter onderbouwing van haar standpunt een groot aantal omstandigheden genoemd, die naar haar oordeel meebrengen dat haar een geslaagd beroep op artikel 28.c van de polisvoorwaarden toekomt. In essentie komt het betoog van Nationale-Nederlanden er op neer dat [C] [E] – en daarmee ook Vastgoed Onstwedde – als stroman heeft gebruikt teneinde verzekeringsdekking te verkrijgen voor het pand. [E] en [C] hebben dit volgens Nationale-Nederlanden bewerkstelligd door het pand in eigendom over te dragen van [C] aan [E] en vervolgens op naam van [E] de opstalverzekering voor het pand af te sluiten, terwijl [C] de werkelijk belanghebbende bij het pand was. Vanwege zijn strafrechtelijk verleden kon [C] zelf immers geen opstalverzekering verkrijgen voor panden die (indirect) zijn eigendom waren, althans niet tegen de reguliere tarieven en voorwaarden, aldus Nationale-Nederlanden. ACE betwist dat [E] (en daarmee Vastgoed Onstwedde) als stroman van [C] heeft opgetreden.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat het een verzekeraar in het algemeen vrijstaat om zich te beroepen op een clausule in de polis die het einde van de verzekering meebrengt, indien de verzekeringnemer het verzekerde risico heeft doen overgaan op een derde en die derde zich op dekking beroept. Artikel 6:248 lid 2 BW kan in verband met door de verzekeringnemer of de derde te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden van het concrete geval een beroep op een dergelijke clausule beletten (ECLI:HR:2013:BZ3670). De rechtbank zal dan ook aan de hand van alle omstandigheden van het concrete geval beoordelen of Nationale-Nederlanden met succes een beroep op het vervalbeding toekomt. Daarbij dienen, anders dan ACE betoogt, ook te worden meegewogen de omstandigheden die zich hebben voorgedaan of bekend zijn geworden ná het moment waarop Nationale-Nederlanden – naar de rechtbank begrijpt: bij een tijdige melding van de overgang van het verzekerd belang – zou hebben besloten of zij Vastgoed Onstwedde als nieuwe verzekerde accepteerde (een toetsing ex nunc). Anders dan ACE stelt, dient de rechtbank in het kader van artikel 6:248 lid 2 BW immers niet te beoordelen wat Nationale-Nederlanden zou hebben gedaan bij een tijdige melding van de overgang van het verzekerd belang (de situatie waarin Nationale-Nederlanden tijdig en naar behoren zou zijn geïnformeerd), maar of het beroep van Nationale-Nederlanden op artikel 28.c van de polisvoorwaarden “onder de gegeven omstandigheden” naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is. Die toets is derhalve niet beperkt tot de kennis die Nationale-Nederlanden in geval van een tijdige melding zou hebben gehad, het gaat om alle inmiddels bekende en in het kader van de toetsing krachtens artikel 6:248 lid 2 BW relevante omstandigheden, ongeacht of die omstandigheden bij een tijdige melding bij de verzekeraar bekend zouden zijn geweest.
[E] stroman van [C]
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke gang van zaken afdoende blijkt dat [E] – en daarmee ook Vastgoed Onstwedde – door [C] als stroman is gebruikt en dat [C] steeds de feitelijk belanghebbende/eigenaar van het pand is geweest. Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend. Het pand was al lange tijd eigendom van de familie [C] op het moment dat [C] het pand aan [E] verkocht: de vader van [C] heeft het pand op 4 november 1964 aangekocht. Er is een duidelijke intensieve zakelijke relatie tussen [E] en [C]: [E] heeft niet alleen verklaard dat hij aan [C] geld heeft geleend, hij heeft ook het pand van [C] gekocht (volgens [C] ingegeven door “persoonlijke omstandigheden”), alsmede diens vennootschappen Byth Internationaal en Vastgoed Onstwedde. Als reden voor de verkoop van het pand heeft [E] ter zitting aangegeven dat [C] in geldproblemen verkeerde, terwijl uit de akte van levering blijkt dat hij het pand voor (slechts) € 172.000 heeft verkocht aan [E]. Ten tijde van de verkoop was het pand echter voor € 265.100 (zie productie 3 van productie A bij cva NN) verzekerd en na de verkoop voor een bedrag van maar liefst € 387.000. Het pand is derhalve voor een onwaarschijnlijk laag bedrag, ver onder de actuele waarde verkocht.
4.8.
Voorts is het opvallend dat [E] op aangeven van [C] ermee heeft ingestemd dat op 23 juli 2007 50 aandelen van Vastgoed Onstwedde met een nominale waarde van € 10 aan de zoon van [C] zijn verkocht, terwijl [E] ter comparitie heeft verklaard dat hij die 50 aandelen best zelf had kunnen kopen. Daarmee verzekerde [C] zich van (indirecte) zeggenschap over Vastgoed Onstwedde. Voorts heeft [E] ter comparitie verklaard dat hij de 50 aandelen (op 26 juli 2011) op het door [C] gedicteerde bedrag van € 15.000 (€ 300 per aandeel) heeft teruggekocht. Bovendien heeft [E] ter comparitie verklaard dat [C] bij een aandeelhoudersvergadering is geweest, terwijl hij geen aandeelhouder van Vastgoed Onstwedde was, waaruit volgt dat [C] ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van zijn mogelijkheid om zeggenschap uit te oefenen over (het beleid van) Vastgoed Onstwedde.
4.9.
Daar komt nog bij dat [E], zoals niet alleen blijkt uit de in het geding gebrachte stukken, maar ook uit hetgeen hij tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard, gezien zijn positie van bestuurder van Vastgoed Onstwedde op een groot aantal voor de hand liggende vragen geen antwoord kon geven. Zo kon hij niet de namen noemen van de huurders van Vastgoed Onstwedde, wist hij niet de achternaam van de boekhoudster van Vastgoed Onstwedde – die hem overigens door (wederom) [C] was aangeraden –, had hij geen kennis van de boekhouding van Vastgoed Onstwedde en kon hij bepaalde posten uit de jaarrekeningen niet verklaren of toelichten.
4.10.
Verder is van belang dat [C] een deel van het pand huurde, hij volgens eigen zeggen hand en spandiensten voor [E] verrichtte ten behoeve van de huurders, [C] de huur bij andere huurders incasseerde en deze (deels) stortte op de rekening van Vastgoed Onstwedde, waartoe hij gemachtigd was. In een proces-verbaal van aangifte naar aanleiding van een diefstal van een voertuig van Vastgoed Onstwedde heeft [C] zelfs verklaard werkzaam te zijn bij Vastgoed Onstwedde en gerechtigd om namens Vastgoed Onstwedde aangifte te doen (productie Q bij productie D cva NN). Bovendien werd [C] na de brand door [E] aangesteld als gevolmachtigde om de schadeafhandeling naar eigen bevinden af te handelen.
4.11.
Voorts is het opmerkelijk dat [C] medegemachtigde was van de rekening van Vastgoed Onstwedde. Dat maakt het ongeloofwaardig dat, zoals [E] ter comparitie heeft verklaard, [C] met Vastgoed Onstwedde niets van doen had. Met deze verklaring verhoudt zich ook niet dat [C] een leaseauto heeft gehad die op naam stond van Vastgoed Onstwedde en evenmin dat – zoals [E] eveneens ter comparitie heeft erkend – [C] heeft voorgesteld dat diens zoon aandelen kreeg in Vastgoed Onstwedde en bovendien een eerste recht van koop kreeg op de aandelen van [E]. Uit de verschillende verklaringen van [E] en ook uit de in het geding gebrachte stukken volgt dat [E] volledig handelde volgens de instructies van [C].
4.12.
In dit verband is voorts van belang dat uit de feiten blijkt dat [C] een vergelijkbare constructie heeft toegepast in verband met de panden aan de [adres 2], [adres 3] (waar [C] en [D] wonen) en [adres 4] te [plaatsnaam]. Ook die panden waren in eerste instantie eigendom van [C] en die panden heeft hij op 23 mei 2003 verkocht aan Byth Internationaal B.V., waarvan op dat moment zijn zus [G] bestuurder was, alvorens die panden op 13 december 2007, toen [C] inmiddels zelf bestuurder was van Byth Internationaal B.V. (zie productie F bij productie D van de cva NN), werden doorverkocht aan (eveneens) Vastgoed Onstwedde, waarvan op dat moment [E] bestuurder was.
4.13.
Dat [E] en Vastgoed Onstwedde als stroman zijn opgetreden voor [C] wordt ook nog ondersteund door het navolgende. Op het moment dat [C] het volle eigendom had van het pand, heeft zijn vrouw [D] een opstalverzekering afgesloten voor het pand. Daarbij is niet gemeld dat [C] de eigenaar van het pand was. Integendeel, uit de als productie 3 bij cva NN overgelegde interne telefoonnotities van Nationale-Nederlanden van 13 oktober 2004 en 15 oktober 2004 met [A] van HSA blijkt dat door de assurantietussenpersoon van [D] in strijd met de waarheid is medegedeeld dat het pand door [E] was gekocht van [D]. Daaruit volgt dat ook [D] als stroman van [C] is opgetreden. [D] had bij het afsluiten van de opstalverzekering in 2002 naar aanleiding van de onder rov. 2.3. aangehaalde vraag op het aanvraagformulier moeten melden dat [C] belanghebbende was en diens strafrechtelijk verleden (waaronder in ieder geval hetgeen onder rov. 2.2 is vermeld) moeten opgeven, hetgeen zij ten onrechte heeft nagelaten.
Gevolgen voor de aanvraag door Vastgoed Onstwedde
4.14.
De omstandigheid dat, zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, [E] en Vastgoed Onstwedde als stroman van [C] zijn opgetreden en feitelijk [C] de belanghebbende bij het pand is, brengt mee dat Vastgoed Onstwedde (en diens bestuurder [E]) in haar hoedanigheid van aanvrager in het kader van de overgang van het verzekerd belang, dit had moeten melden aan Nationale-Nederlanden. In dat verband zou ook het strafrechtelijk verleden van belanghebbende [C] aan Nationale-Nederlanden hebben moeten worden gemeld. ACE heeft als productie 15 bij dagvaarding een exemplaar van een aanvraagformulier in het geding gebracht dat aan Vastgoed Onstwedde zou zijn voorgelegd wanneer Vastgoed Onstwedde tijdig kenbaar zou hebben gemaakt de opstalverzekering te willen voortzetten. Het aanvraagformulier vermeldt onder meer:
6-10 Voorgeschiedenis
Bij deze vragen dienen feiten vermeld te worden over de voorgeschiedenis van de aanvrager / het bedrijf van de aanvrager en/of andere personen van wie het belang wordt meeverzekerd, die zijn voorgevallen in de laatste acht jaar;
(…)
Is er door een verzekeraar enige vorm van verzekering geweigerd of (…)
opgezegd, of zijn er beperkende voorwaarden of verhoogde premies
aangekondigd dan wel verplicht gesteld die specifiek en uitsluitend voor
dat risico en voor die verzekerden golden?
Is er sprake geweest van aanraking met politie / justitie ter zake van (…)
(verdenking van) het plegen van een misdrijf?
(…)
10-10 Ondertekening
(…)
Mededelingsplicht
Aanvrager is verplicht de vragen in deze aanvraag volledig en naar waarheid te beantwoorden voor zichtzelf én voor iedere andere persoon wiens belangen worden meeverzekerd, over wat hij zelf weet én wat die andere persoon weet.
Aanvrager is hiervoor verantwoordelijk, ook al beantwoordt een ander die vragen namens hem.
Aan de hand van de gegeven antwoorden op deze vragen (…) moet verzekeraar een juiste inschatting van het te verzekeren risico kunnen maken.
4.15.
Nu volgens de bijgevoegde tekst ook informatie dient te worden verstrekt over het strafrechtelijk verleden van personen wiens belangen worden meeverzekerd, had het strafrechtelijk verleden van [C] gedurende de acht jaar voorafgaande aan de aanvraag moeten worden meegedeeld aan Nationale-Nederlanden. En dit had [E] overigens ook al moeten doen toen hij in 2004 de opstalverzekering afsloot, hetgeen hij eveneens ten onrechte heeft nagelaten.
4.16.
De rechtbank neemt onder de gegeven omstandigheden als vaststaand aan dat wanneer Nationale-Nederlanden bekend zou zijn geweest met het feit dat [E] en Vastgoed Onstwedde feitelijk optraden als stroman van belanghebbende [C] en met het strafrechtelijk verleden van [C] (zie rov. 2.2. en 2.20.), Nationale-Nederlanden de opstalverzekering niet zou hebben voortgezet ten gunste van Vastgoed Onstwedde. Uit de kennisbank van Nationale-Nederlanden blijkt dat het standaardbeleid is van Nationale-Nederlanden om bij een veroordeling niet tot acceptatie over te gaan (productie E van productie D bij cva NN):

2.Richtlijnen consequenties beantwoording

(…)
2.3
Strafrechtelijk verleden ad. 1c
(…)
2.3.1
De consequenties
wel veroordeeld:Wij gaan niet tot acceptatie over.
4.17.
Gezien het voorgaande komt Nationale-Nederlanden een geslaagd beroep toe op artikel 28.c van de polisvoorwaarden en is dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
4.18.
Daar komt nog bij dat Nationale-Nederlanden onbestreden heeft aangevoerd dat Byth Nationaal B.V. met ingang van 5 oktober 2006 in het externe verwijzingsregister van het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen was opgenomen zowel op grond van wanbetaling als verzwijging. Daarnaast stond Byth Internationaal B.V. met ingang van 15 februari 2007 wegens het opzettelijk niet-nakomen van de mededelingsplicht bij het aangaan van een autoverzekering bij Reaal in het externe verwijzingsregister vermeld. Ook dit verzekeringsverleden had bij de verzekeringsaanvraag van Vastgoed Onstwedde moeten worden medegedeeld (zie rov. 4.14.). Het acceptatiebeleid van Nationale-Nederlanden vermeldt in verband met de vraag naar het verzekeringsverleden:
2.2
Verzekeringsverleden ad. 1b
(…)
Antwoord; ja, omdat…;
(…)
Alle opzeggingen/weigeringen op grond waarvan wij zelf ook zouden opzeggen/weigeren, zijn voldoende reden om de aanvraag niet te accepteren; bijvoorbeeld: fraude, wanbetaling, niet nakomen mededelingsplicht (verzwijging).
4.19.
De rechtbank neemt onder de gegeven omstandigheden als vaststaand aan dat wanneer Nationale-Nederlanden bekend zou zijn geweest met de vermeldingen van Byth Internationaal B.V. in het externe verwijzingsregister, Nationale-Nederlanden ook enkel op grond daarvan de opstalverzekering niet zou hebben voortgezet ten gunste van Vastgoed Onstwedde. Ook in het licht van de genoemde vermeldingen komt Nationale-Nederlanden een geslaagd beroep toe op artikel 28.c van de polisvoorwaarden en is dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
4.20.
De door ACE aangevoerde omstandigheden dat – samengevat –
i) er geen sprake is geweest van risicoverzwaring door de eigendomsoverdracht,
ii.) de bestemming van het pand niet wezenlijk verandert door de eigendomsoverdracht,
iii) er geen verband is tussen de oorzaak van de brand en de eigendomsoverdracht van het pand, leiden niet tot een ander oordeel.
4.21.
Hetzelfde geldt voor zover Ace heeft aangevoerd dat Vastgoed Onstwedde de premie na de eigendomsgang gewoon heeft doorbetaald. Nationale-Nederlanden heeft immers erkend dat aan haar op enig moment is medegedeeld dat Vastgoed Onstwedde de premie zou betalen, maar daarmee is Vastgoed Onstwedde nog geen verzekeringnemer onder de opstalverzekering geworden. Tussen partijen is immers niet in geschil dat aan Nationale-Nederlanden geen melding is gedaan van de overgang van het verzekerd belang. Bovendien blijkt uit de reacties van Nationale-Nederlanden dat zij er van uit ging dat [E] verzekeringnemer was (vgl. de brief van 8 april 2010 (productie 10 bij dagvaarding), het gewijzigde polisblad van 14 april 2010 dat is gezonden in reactie op de brief van HSA van 8 februari 2010 (productie 4 bij dagvaarding), de brief van 28 april 2010 (productie 12 bij dagvaarding) en de brief van 24 december 2010 (productie 6 bij dagvaarding); zie ook de door de vertegenwoordiger van [E] en Vastgoed Onstwedde (mede)ondertekende schadetaxatie van 9 december 2010 (productie 5 bij dagvaarding), alwaar [E] als verzekeringnemer wordt vermeld).
4.22.
Waar ACE nog heeft aangevoerd dat Nationale-Nederlanden op 4 oktober 2010 een voorschotuitkering van € 10.000 heeft verstrekt, waarvan de schriftelijke voorafgaande mededeling werd gericht aan “[E]/Vastgoed Onstwedde”, geldt dat [E] die mededeling onder de gegeven omstandigheden, waar hij de overgang van het verzekerd belang niet aan Nationale-Nederlanden heeft medegedeeld, niet zo heeft mogen begrijpen dat Nationale-Nederlanden ermee instemde dat Vastgoed Onstwedde als verzekeringnemer onder de opstalverzekering werd geaccepteerd. Bovendien laat de vermelding van Vastgoed Onstwedde zich goed verklaren door het feit dat het voorschot blijkens de mededeling moest worden betaald op een rekening die op naam van Vastgoed Onstwedde stond. In de mededeling staat onder “Betreft” echter vermeld:
Polisnummer : [polisnummer]
Ten name van : [E]
Ook hieruit blijkt dat Nationale-Nederlanden met deze mededeling niet te kennen heeft gegeven Vastgoed Onstwedde in plaats van [E] als verzekeringnemer te beschouwen.
4.23.
Ook de door ACE aangevoerde omstandigheid dat Nationale-Nederlanden in een eerder stadium nog uitkering heeft gedaan onder de opstalverzekering naar aanleiding van een ongeval op 8 juni 2009, toen het pand reeds eigendom was van Vastgoed Onstwedde kan haar niet baten. Door die uitkering is Nationale-Nederlanden immers niet bekend geworden met de eigendomsoverdracht en niet met omstandigheid dat [E] en Vastgoed Onstwedde als stroman van [C] optraden en evenmin met het strafrechtelijk verleden van [C]. De schade-uitkering staat dan ook niet in de weg aan het beroep van Nationale-Nederlanden op artikel 28.c van de polisvoorwaarden.
4.24.
Tot slot heeft ACE nog aangevoerd dat HSA in correspondentie aan Nationale-Nederlanden meerdere malen heeft vermeld dat de opstalverzekering ten name van Vastgoed Onstwedde was afgesloten, waarop Nationale-Nederlanden volgens ACE niet heeft gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verzekeraar niet kan worden verlangd dat deze op basis van vermeldingen in correspondentie van de tussenpersoon een onderzoek instelt of daarmee bedoeld wordt de naam van de verzekeringnemer en/of verzekerden te wijzigen, zeker waar partijen krachtens de polisvoorwaarden uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de verzekeringnemer dergelijke wijzigingen (uiteraard op een voor de verzekeraar voldoende kenbare wijze) dient mede te delen.
Conclusie
4.25.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van ACE jegens Nationale-Nederlanden dienen te worden afgewezen.
De aanspraak jegens HSA
Melding eigendomsoverdracht
4.26.
ACE verwijt HSA allereerst dat zij heeft nagelaten om aan Nationale-Nederlanden de overgang van het verzekerd belang te melden en verwijt haar voorts dat zij er onvoldoende op heeft toegezien dat Vastgoed Onstwedde werd aangemerkt als nieuwe verzekerde. Dit betoog kan ACE niet baten, nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat Nationale-Nederlanden, wanneer de eigendomsoverdracht tijdig zou zijn gemeld, onder de gegeven omstandigheden en bij een juiste voorstelling van zaken, niet zou zijn overgegaan tot het afsluiten van een verzekering met Vastgoed Onstwedde. Daarmee ontbreekt het causaal verband tussen een eventuele tekortkoming van HSA met betrekking tot de melding van de eigendomsoverdracht en de door ACE van HSA gevorderde schade.
Onderverzekering
4.27.
Voorts heeft ACE aangevoerd dat HSA haar zorgplicht heeft geschonden door het pand niet tegen de juiste waarde te verzekeren. Dit betoog kan haar evenmin baten nu het causaal verband tussen deze fout en de door ACE gevorderde schade eveneens ontbreekt. Immers, ook wanneer HSA er voor zou hebben zorggedragen dat het pand tegen de juiste waarde verzekerd was, had Nationale-Nederlanden met succes een beroep kunnen doen op de vervalbepaling van artikel 28.c van de polisvoorwaarden en hoefde zij niets uit te keren.

5.Eindconclusie

5.1.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van ACE zowel jegens Nationale-Nederlanden als jegens HSA worden afgewezen.
5.2.
ACE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden en HSA worden, voor elk afzonderlijk, begroot op:
- griffierecht 3.715
- salaris advocaat
5.16(2 punten × tarief € 2.580)
Totaal € 8.875

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt ACE in de proceskosten, aan de zijde van Nationale-Nederlanden en HSA tot op heden begroot op elk € 8.875, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.