ECLI:NL:RBDHA:2015:8252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 10728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor erkende feestdagen bij militaire ambtenaren en de status van deeltijdwerkers

In deze zaak heeft eiser, een militaire ambtenaar, verzocht om compensatie voor erkende feestdagen die samenvallen met zijn roostervrije dag. Eiser stelt dat hij een deeltijdwerker is omdat hij minder dan 38 uur per week werkt, terwijl verweerder, de minister van Defensie, van mening is dat eiser een voltijdwerker is, aangezien zijn aanstelling voor 38 uur per week is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur van 38 naar 36 uur door gebruik te maken van de Regeling op grond van artikel 54e van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) niet betekent dat eiser in deeltijd werkt. De aanstelling van eiser is niet gewijzigd en hij heeft dit ook niet betwist. De rechtbank concludeert dat de inhouding van salaris en het aantal verlofuren niet verminderd worden, wat bevestigt dat eiser niet als deeltijdwerker kan worden aangemerkt.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat, zelfs als er een praktijk zou zijn geweest om compensatie toe te kennen voor feestdagen die samenvallen met een flexdag, dit niet in overeenstemming was met het beleid van verweerder. De rechtbank stelt vast dat verweerder in redelijkheid het verzoek van eiser om compensatie heeft kunnen afwijzen. Eiser's beroep op de Richtlijn 97/81/EG inzake deeltijdarbeid faalt eveneens, omdat hij geen deeltijdwerker is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/10728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. van Kins),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Verkroost).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om compensatie voor de erkende feestdagen die samenvallen met de roostervrije dag waarop eiser niet werkt afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2015 gevoegd met de zaak met zaaknummer SGR 14/10940.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder verschenen [naam] .
Na de zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is [functie] bij de [werkgever] . Eiser werkt onder gebruikmaking van de Beleidsregel flexibilisering arbeidsduur (hierna: de Regeling) 36 uur per week. Deze uren zijn verdeeld over een werkweek van 4 dagen van 9 uren per dag. De maandag is de vaste roostervrije dag van eiser.
1.2.
Bij e-mailbericht van 30 september 2013 heeft de leidinggevende van eiser het volgende bericht aan eiser doorgezonden:
“Wanneer u gebruik maakt van de flexibilisering
arbeidsduur en daarbij heeft gekozen voor de week-, maand- of jaarvariant met een vaste flexdag, u deze vaste flexdag niet kunt verschuiven of anderszins compenseren als deze samenvalt met een feestdag. U bent deze dag kwijt. Ditzelfde geldt overigens voor ouderschapsverlof dat samen valt met een feestdag”.
1.3.
Tegen dit e-mailbericht heeft eiser bij brief van 5 november 2013 bezwaar gemaakt. In dat bezwaarschrift heeft eiser tevens aangegeven dat, indien het e-mailbericht van 30 september 2013 niet wordt opgevat als een besluit, de brief van 5 november 2013 dient te worden aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit over compensatie aan eiser voor de erkende feestdagen die samenvallen met de roostervrije dag waarop eiser niet werkt.
1.4.
Bij besluit van 5 maart 2014 heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Verweerder heeft het bezwaarschrift van 5 november 2013 opgevat als een aanvraag tot het nemen van een besluit over compensatie aan eiser voor de erkende feestdagen die samenvallen met de roostervrije dag waarop eiser niet werkt. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt.
1.6.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Eiser maakt gebruik van de Regeling en heeft daarbij gekozen voor een vaste flexdag in de week. Door te kiezen voor een vaste flexdag maakt deze deel uit van het vaste werkrooster van eiser. Hiervan mag alleen worden afgeweken met toestemming van de commandant en deze toestemming is in casu niet verstrekt. Voorts wijst verweerder op de [programma] op intranet, die volgens hem zijn aan te merken als beleid, waarin is aangegeven dat een flexdag die op een feestdag valt, verloren gaat en compensatie daarvan niet is toegestaan. Verweerder stelt daarnaast in het kader van het gelijkheidsbeginsel dat een vergelijking met het door eiser aangehaalde oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) niet opgaat, omdat in dat oordeel sprake is van een aanspraak op feestdagen van mensen die in deeltijd werken. Een voltijdse werkweek voor militairen en burgers bij Defensie bestaat uit 38 aanstellingsuren. In het geval eiser gebruik wil maken van zijn wettelijk recht op deeltijdarbeid dient hij overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van het Besluit aanpassing arbeidsduur militairen buitengewoon verlof hiervoor verleend te krijgen. Eiser heeft gebruik gemaakt van de Regeling waardoor het aantal uren per week wordt teruggebracht naar 36 uur. Eiser is daarom nog steeds werkzaam op grond van een voltijdse werkweek. Deze uren zijn te verdelen over 4 dagen waarop men 9 uren per dag werkt. Dit is een optie voor de medewerker en geen gegeven, nu er ook op andere wijze invulling kan worden gegeven aan de Regeling. Verweerder acht reeds hierom de situatie anders dan de situatie die aan het CRM voorlag. Bovendien, zo overweegt verweerder, gelden de uitspraken van het CRM als advies. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt volgens verweerder evenmin. De stelling dat sprake is geweest van een staande praktijk om compensatie toe te kennen is niet nader onderbouwd. Indien al sprake zou zijn geweest van in het verleden goedgekeurde aanvragen tot het verschuiven van een flexdag of geboden compensatie voor het samenvallen van een flexdag met een erkende feestdag, is dit niet in overeenstemming met het beleid geweest en betekent dit niet dat een volgende aanvraag automatisch gehonoreerd moet worden, aldus verweerder.
2.1.
Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het CRM (destijds de Commissie Gelijke Behandeling) heeft in zijn oordeel 2011-127 bepaald dat een deeltijder in beginsel naar rato net zoveel profijt van de vaste feestdagen moet hebben als een voltijder. Vaststaat dat eiser minder profijt heeft van de erkende feestdagen dan iemand die geen gebruik heeft gemaakt van verkorting van de arbeidsduur c.q. een voltijder. Het CRM heeft in voornoemd oordeel, waarin een vergelijkbare casus centraal stond, bepaald dat het gehanteerde middel waarbij aan een deeltijder geen compensatie wordt gegeven voor erkende feestdagen die vallen op de dag dat de deeltijder niet werkt, onderscheid op grond van arbeidsduur oplevert. Door geen compensatie te bieden voor de feestdagen die vallen op de vaste flexdag c.q. roostervrije dag van eiser, profiteert eiser, in strijd met het gelijkheidsbeginsel, niet in gelijke mate als een voltijder van de erkende feestdagen. Dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel volgens verweerder faalt omdat geen sprake is van gelijke gevallen, volgt eiser niet. Verweerder stelt in dit verband dat eiser, anders dan het geval is in het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling, een aanstelling in voltijd heeft. Dit is volgens eiser echter volstrekt onjuist, omdat hij gebruik van de mogelijkheid tot verkorting van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 54e van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Hij werkt 36 uur in plaats van de reguliere 38 uur. De relevante feiten en omstandigheden zijn volgens eiser dus wel degelijk gelijk. Verweerder gaat volledig voorbij aan de kern van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, namelijk dat een ieder op gelijke wijze (naar rato) dient te profiteren van de feestdagen. Voorts wijst eiser op de Richtlijn van de Europese Gemeenschap (Richtlijn 97/81/EG) over deeltijdarbeid, welke Richtlijn voorziet in een gelijke behandelingsgebod. Eiser stelt dat verweerder verboden onderscheid naar arbeidsduur maakt c.q. in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door eiser als deeltijdwerker niet naar rato net zoveel profijt van de vaste feestdagen te geven als een voltijder. Dat de betreffende Richtlijn voor militairen niet is uitgewerkt in de Militaire ambtenarenwet (MAW) acht eiser een lacune, die niet in zijn nadeel kan werken.
2.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser al dan niet een aanstelling in deeltijd heeft. Partijen verschillen hierover van mening. Eiser stelt dat hij een deeltijdwerker is, omdat hij minder dan 38 per week werkt. Daarentegen stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser een voltijdwerker is, nu eiser nog immer een aanstelling van 38 uur per week heeft.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eisers arbeidsduur door gebruikmaking van de Regeling op grond van artikel 54e van het AMAR tijdelijk is verkort, niet maakt dat hij in deeltijd werkt. Eisers aanstelling is immers niet gewijzigd. Eiser is aangesteld voor 38 uur. Dit heeft hij overigens ook niet betwist. In de omstandigheid dat voor de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur van 38 uur naar 36 uur per week op het maandsalaris van eiser in totaal 2 uur (0,5 uur per week) salaris wordt ingehouden en het aantal verlofuren niet verminderd wordt, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank ook een bevestiging voor het oordeel dat eiser niet in deeltijd werkt.
3.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat het feit dat eiser gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van flexibilisering van de arbeidsduur conform artikel 54e van het AMAR als zodanig ook niet met zich meebrengt dat eiser op één lijn gesteld moet worden met een deeltijdwerker, nu dit artikel voor zowel voltijdwerkers als deeltijdwerkers flexibilisering van de arbeidsduur mogelijk maakt.
3.4.
Nu eiser geen deeltijdwerker is, faalt zijn rechtstreeks beroep op Richtlijn 97/81/EG betreffende de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid reeds om die reden. Ditzelfde geldt voor eisers beroep op het oordeel van het CRM van 12 augustus 2011, 2011-127, nog afgezien van de vraag of het oordeel van toepassing is op militaire ambtenaren.
3.5.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat het tot 30 september 2013 staande praktijk is geweest om compensatie toe te kennen in het geval een feestdag samenviel met een vaste flexdag, overweegt de rechtbank dat, zo dit al het geval zou zijn geweest, hetgeen niet vast is komen te staan, dit niet in overeenstemming met het gevoerde beleid was, zodat verweerder niet gehouden is deze praktijk voor te zetten.
3.6.
Verweerder heeft in redelijkheid het verzoek van eiser om compensatie van erkende feestdagen die samenvallen met de roostervrije dag waarop hij niet werkt kunnen afwijzen.
4. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.