4.2De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat de gedwongen uitzetting van eiser op 1 mei 2015 is besproken met de directeur-generaal van de Somalische immigratiedienst. De rechtbank stelt vast dat, zoals eiser ook ter zitting heeft gesteld, met betrekking tot dit gesprek - of voortgang naar aanleiding van dit gesprek - geen gegevens zijn opgenomen in de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens (Model M120). Tevens stelt de rechtbank vast dat ten tijde van het instellen van het beroep, vier weken nadien, verweerder geen enkele reactie van de Somalische autoriteiten heeft ontvangen naar aanleiding van het gesprek. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er dan ook onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de verwachting dat het contact met de directeur-generaal van de Somalische immigratiedienst zal leiden tot een gedwongen uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn, nu verweerder bovendien ter zitting heeft verklaard dat een reactie van de Somalische autoriteiten tot op heden is uitgebleven. Evenmin volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat op grond van de voortgang van het onderhandelingsproces, de verzending van de MoU en de Note Verbale en het voorgenomen overleg tussen partijen, zicht op een gedwongen uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Ter zitting heeft verweerder niet nader kunnen toelichten of - en zo ja, wanneer - de onderhandelingen zouden kunnen leiden tot de realisatie van gedwongen uitzettingen en gesteld noch gebleken is dat er thans gedwongen uitzettingen zijn gepland.
5. Het beroep is gegrond. De andere beroepsgrond behoeft geen bespreking meer. De rechtbank zal de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen met ingang van heden.
6. De rechtbank zal aan eiser met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen met ingang van de datum van het indienen van het beroepschrift, te weten 28 mei 2015. Voor het verblijf van eiser in het [verblijfplaats] wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 880,- (11 nachten in het [verblijfplaats]). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.