Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en van Surinaamse nationaliteit. Eiseres is in 2003 op elfjarige leeftijd vanuit Suriname naar Nederland gekomen en verblijft sindsdien onafgebroken en zonder verblijfstitel in Nederland. De moeder van eiseres, [naam 2], geboren op [geboortedatum], woont sinds 1992 in Nederland en bezit sinds 1999 de Nederlandse nationaliteit. Twee zussen van eiseres wonen in Nederland en België en beschikken eveneens over een geldige verblijfstitel. Onder anderen de oma, vader en broers van eiseres wonen in Suriname.
2. Eiseres heeft op 23 oktober 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij ouder, [naam 2]’. Deze aanvraag is bij besluit van 15 september 2004 afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 27 juli 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 januari 2006 (AWB 05/38400) van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, is het beroep van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
3. Op 24 maart 2009 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘gezinshereniging met ouder’.
Tegen de afwijzing daarvan - bij besluit van 19 juni 2009 - zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
4. Op 31 juli 2014 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘uitoefenen gezinsleven’ ingediend. Eiseres beoogt gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) uit te oefenen met haar moeder.
5. Bij besluit van 31 juli 2014 heeft verweerder deze aanvraag van eiseres afgewezen. Tevens is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar en is haar een terugkeertermijn onthouden.
6. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard voor wat betreft het inreisverbod en het onthouden van een terugkeertermijn en overigens ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bezit en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Afwijzing van de aanvraag levert volgens verweerder geen strijd op met artikel 8 van het EVRM.
7. Eiseres heeft daartegen het volgende aangevoerd.
- Eiseres woont bij haar moeder. Tussen eiseres en haar moeder is sprake van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie. Alleen eiseres kan de vereiste intensieve zorg aan haar zieke moeder verlenen.
- Er bestaan objectieve belemmeringen om naar Suriname terug te keren.
- Eiseres heeft geen banden met Suriname en zeer sterke banden met Nederland. Ze is als elfjarig kind naar Nederland gekomen, na in Suriname door haar oma te zijn opgevoed. Ze kan zich niet zelfstandig handhaven in Suriname. Haar moeder en zussen verblijven legaal in Nederland en België. Eiseres heeft geen contact met haar in Suriname woonachtige familie. Dat verweerder van eiseres verwacht dat zij opnieuw contact met haar familie in Suriname opneemt, is onredelijk en irreëel.
- Het illegale verblijf in Nederland mag niet van doorslaggevend belang in de door verweerder te maken belangenafweging zijn. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) van 13 november 2013 (20207970/1/V3) en 8 mei 2014 (201400514/1/V3).
- Verweerder heeft gelet op het voorgaande de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in redelijkheid in haar nadeel kunnen doen uitvallen.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Uit het ne-bis-in-idembeginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
9. Onder nova moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
10. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van gelijke strekking is als de afwijzende besluiten van 27 juli 2005 en 19 juni 2009, zodat voormeld toetsingskader geldt en allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van nova.
11. Eiseres heeft aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat haar moeder ziek is (diabetes en epilepsie), waardoor ze veel zorg nodig heeft. Dat de moeder van eiseres ziek is, is niet in geschil. Uit de stukken blijkt dat zij lijdt aan een ernstige en moeilijk instelbare insuline-afhankelijke diabetes, gecompliceerd door nierfalen, netvliesafwijkingen en epileptische insulten bij ontregeling en met hypertensie. Uit de eerdergenoemde besluiten van 27 juli 2005 en 19 juni 2009 blijkt niet dat daar destijds al sprake van was. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een novum, zodat aan inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit wordt toegekomen.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
12. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel, waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (hierna: mvv-vereiste).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) is op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van het mvv-vereiste vrijgesteld een vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn.
13. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het beoogde verblijfsdoel. Ter beoordeling staat of eiseres op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb vrijstelling moet worden verleend van het mvv-vereiste.
14. Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven en privéleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het invoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
15. Thans dient enigszins terughoudend getoetst te worden of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging resulteert in een fair balance als hiervoor bedoeld.
16. Verder is van belang dat uit het arrest van het EHRM in de zaak Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012 (47017/09, www.echr.coe.int) volgt dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders de positie van hun kinderen zullen misbruiken om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de desbetreffende vreemdeling dan wel diens ouders konden - althans hadden moeten - weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven onderscheidenlijk familie- en gezinsleven.
17. Verweerder heeft bij de belangenafweging betrokken dat de door de moeder van eiseres gemaakte keuze voor de komst naar en verblijf van eiseres in Nederland, in beginsel aan eiseres valt toe te rekenen. In het bestreden besluit is voorts vermeld dat nu de moeder van eiseres niet afhankelijk is voor het verblijfsrecht van eiseres en er derhalve geen risico op misbruik bestaat, deze in beginsel aan eiseres toe te rekenen keuze in dit geval geen doorslaggevend element in de te verrichten belangenafweging vormt. Verder heeft verweerder bij de belangenafweging onder meer betrokken het feit dat eiseres op elfjarige leeftijd Nederland is ingereisd, waardoor zij een sterke band heeft opgebouwd met Nederland, evenals de in Nederland genoten schoolopleiding en de familie-, sociale en culturele banden in Nederland. Verweerder weegt ten nadele van eiseres onder meer mee dat zij, toen ze meerderjarig werd, ervoor heeft gekozen het verblijf in Nederland zonder verblijfstitel voort te zetten en voorts dat zij zich op 8 augustus 2012 op verzoek van haar moeder - uitsluitend om belastingtechnische redenen - heeft laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie als zijnde geëmigreerd naar Luxemburg, terwijl zij in Nederland bleef. Volgens verweerder is niet gebleken van objectieve belemmeringen om terug te keren naar Suriname. Eiseres wordt gelet op haar meerderjarigheid geacht zich te kunnen handhaven in Suriname. Niet gebleken is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan afwijzing van de aanvraag strijd met artikel 8 van het EVRM zou opleveren. Volgens verweerder moet gelet op het voorgaande meer gewicht aan het algemeen belang worden toegekend. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de weigering om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste geen schending van het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven betekent. De stelling van eiseres dat sprake is van objectieve belemmeringen, is niet nader onderbouwd.
18. Verder is niet in geschil dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar moeder. Niet is weersproken dat er geen sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het voornoemde familie- of gezinsleven, omdat geen sprake is van rechtmatig verblijf op grond van een verblijfstitel. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiseres, die ten tijde van belang [leeftijd] oud was, en haar moeder "more than the normal emotional ties" bestaan, waarvan volgens vaste jurisprudentie van het EHRM (onder meer het arrest Onur tegen het Verenigd Koninkrijk van 17 februari 2009 in zaak nr. 27319/07; www.echr.coe.int) tussen ouders en meerderjarige kinderen sprake moet zijn, voordat de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan worden ingeroepen. De stelling van verweerder in het bestreden besluit dat het feit dat eiseres bij haar moeder woont, haar begeleidt en ondersteunt, samenhangt met het feit dat ze geen verblijfsrecht heeft, is niet weersproken. Niet gebleken is dat de door eiseres verstrekte zorg aan haar moeder uitsluitend door eiseres kan worden verleend. Contact kan ook op andere wijze, middels korte bezoeken of moderne communicatiemiddelen, worden onderhouden.
19. Het beroep van eiseres op de onder 7 genoemde uitspraken faalt, omdat in dit geval, anders dan in de door eiseres genoemde uitspraken, verweerder heeft onderkend dat het illegale verblijf niet van doorslaggevend belang is bij de te verrichten belangenafweging en verweerder de sterke band die eiseres met Nederland heeft opgebouwd kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken.
20. Hoewel verweerder in het onderhavige geval - gelet op het voorgaande - niet ten onrechte is gekomen tot de door hem genoemde redenen van algemeen belang die zijn gemoeid met onverkorte toepassing van het mvv-vereiste, geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder zich daarbij ook rekenschap heeft gegeven van de omstandigheid dat eiseres, ondanks de afwijzingen van haar eerdere aanvragen om verblijfsvergunningen, door de Nederlandse overheid ongemoeid is gelaten. Van daadwerkelijke activiteiten van verweerder ter voorkoming van het langer voortduren van het onrechtmatig verblijf van eiseres in Nederland is niet gebleken. Naar volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1044) en de daarin onder 5.5 genoemde arresten van het EHRM, had verweerder, gezien de lange duur van het verblijf van eiseres in Nederland, uitdrukkelijk aandacht moeten besteden aan het stilzitten van de Nederlandse overheid. Door dit na te laten heeft verweerder niet, althans niet kenbaar, alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging betrokken en is deze derhalve niet toereikend. 21. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder moet een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
22. Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- (honderdvijfenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 980,- (negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op: