‘3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft met haar gezin tot 1 september 2007 de haar in eigendom toebehorende woning aan de a-straat 1 te Z bewoond (hierna: de woning). Zij stond tot die datum op dat adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: de GBA).
3.1.2. Per 1 september 2007 is belanghebbende met haar gezin in het kader van een tijdelijke uitzending door haar werkgever verhuisd naar Q. Zij heeft de gemeente Z verzocht haar gegevens in de GBA dienovereenkomstig te wijzigen. Belanghebbende is op 1 april 2010 teruggekeerd in de woning.
3.1.3. De woning, een rijksmonument, is door de ligging en vanwege haar ouderdom braak- en kraakgevoelig. Ter voorkoming van inbraak in en/of kraak van de woning is in de periode van uitzending een student, A, als kraakwacht aangesteld. A (hierna: de kraakwacht) heeft zich op 25 september 2007 in de GBA op het adres van de woning laten inschrijven en heeft een logeerkamer op de eerste etage van de woning betrokken. De kraakwacht heeft geen huur betaald, maar een bijdrage in de energiekosten van € 1250 voor een periode van twee en een half jaar.
3.1.4. Gedurende de uitzending naar het buitenland is de woning door belanghebbende en haar echtgenoot, mede vanwege werkzaamheden ten behoeve van haar werkgever, meerdere keren gebruikt.
(…)
3.3.1. Volgens artikel 3.111, lid 1, van de Wet IB 2001 geldt als voorwaarde voor de kwalificatie 'eigen woning' dat de woning de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Ingevolge artikel 3.111, lid 6, van de Wet IB 2001 kan een woning die door de belastingplichtige niet als hoofdverblijf wordt gebruikt, en die hem voorheen als eigen woning ter beschikking heeft gestaan, onder bepaalde voorwaarden toch als eigen woning worden aangemerkt. Een van die voorwaarden is dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld.
3.3.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de laatstgenoemde bepaling (Kamerstukken II 2000/2001, 27 466, nr. 7, blz. 10 e.v.) volgt dat met de voorwaarde dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, bedoeld is dat de woning niet wordt verhuurd en dat ook niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken (vgl. HR 21 december 2012, nr. 11/04685, LJN BX9090, BNB 2013/82).
3.3.3. Van zodanige verhuur aan of gedoogd gebruik van derden is geen sprake in een geval als het onderhavige waarin, naar de in cassatie niet bestreden vaststelling van het Hof, met een derde is overeengekomen dat hij zorg zal dragen dat de woning niet wordt gekraakt, en deze derde, behoudens een beperkte bijdrage in de energiekosten, geen vergoeding hoeft te betalen voor het daarmee gepaard gaande verblijf in de woning en hij de woning zal moeten verlaten zodra de eigenaar dat noodzakelijk acht. Dat die zogenoemde kraakwacht in het kader van de met hem overeengekomen werkzaamheid verblijf houdt in de woning, doet daaraan niet af.
3.3.4. Een zodanige uitleg van het begrip ter beschikking stellen sluit aan bij hetgeen in het tweede en derde lid van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 is bepaald voor gevallen waarin een woning mede als eigen woning wordt aangemerkt. Blijkens de memorie van toelichting bij die leden worden de aldaar bedoelde woningen als leegstaand aangemerkt en daarom mede aangemerkt als eigen woning indien daarin uitsluitend een zogenoemde kraakwacht verblijft (Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3, blz. 146). Voor de toepassing van deze leden van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 wordt het toestaan van gebruik van een woning door uitsluitend een kraakwacht derhalve niet aangemerkt als het ter beschikking stellen van die woning aan een derde. Er is onvoldoende grond om anders te oordelen voor de toepassing van het zesde lid van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
3.3.5. Aangezien in het onderhavige geval sprake is van een kraakwacht wiens werkzaamheid en verblijf in de woning niet afwijken van de situatie van de kraakwacht zoals bedoeld in voormelde wetsgeschiedenis, heeft het Hof terecht geoordeeld dat de woning niet aan de kraakwacht ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 3.111, lid 6, van de Wet IB 2001.’