ECLI:NL:RBDHA:2015:8016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
09-997144-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke schending van een ambtsgeheim door een politieambtenaar

Op 9 juni 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren op 24 juli 1971, die als ambtenaar van politie was aangesteld. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het onthullen van een aanstaande doorzoeking door de FIOD aan een derde partij, en het opvragen en delen van vertrouwelijke informatie uit een politiesysteem met betrekking tot een andere persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 september 2014 telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 1] en daarbij informatie heeft gedeeld over een doorzoeking, wat in strijd was met zijn ambtsgeheim. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van april 2013 tot en met april 2014 meermalen vertrouwelijke gegevens over [betrokkene 3] opgevraagd en deze informatie gedeeld met derden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geheime informatie heeft geopenbaard en dat hij daarmee zijn ambtsgeheim heeft geschonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de schending van het ambtsgeheim door een politieambtenaar en de impact daarvan op het vertrouwen in de politie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/997144-14
Datum uitspraak: 9 juni 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op 24 juli 1971 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 mei 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.W. de Nerée tot Babberich en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
op of omstreeks 30 september 2014
te Rijswijk, in elk geval in Nederland,
een geheim, te weten het plaatsvinden van een doorzoeking in het
(hoofd)kantoor van [naam bedrijf] en/of op het adres
[adres bedrijf] ,
waarvan hij, verdachte, als ambtenaar van politie,
wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, als ambtenaar van
politie, in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift
dan wel van vroeger ambt en/of beroep, verplicht was het te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
door toen daar als ambtenaar van politie
opzettelijk
aan [betrokkene 1] telefonisch, in elk geval in een telefonisch contact met
[betrokkene 1] ,
mededeling te doen van het feit dat een doorzoeking door de FIOD, in elk geval
een opsporingsinstantie, zou gaan plaatsvinden in het (hoofd)kantoor van [naam bedrijf]
en/of in het/een bedrijfspand/kantoor gevestigd aan
de [adres bedrijf] ,
immers heeft op 30 september 2014 het volgende telefonisch contact
plaatsgevonden tussen hem, verdachte, en [betrokkene 1]
-zakelijk weergegeven-
( [betrokkene 1] neemt op met:) [betrokkene 1]
( [verdachte] zegt:) Goede morgen met de vriend uit de wijk, zeg maar niks verder
( [betrokkene 1] zegt:) Hé
( [verdachte] zegt:) Zeg maar niks verder, je krijgt zo bezoek
( [betrokkene 1] vraagt:) Oh hoe laat
( [verdachte] zegt:) Ik denk half uur, uurtje
( [betrokkene 1] zegt:) Is goed
( [verdachte] zegt:) Het begint met een F en de I
( [betrokkene 1] zegt;) Ja ja is goed
( [verdachte] zegt:) Wees maar verbaasd
( [betrokkene 1] zegt:) Ja is goed, bedrijfs hoofdkantoor neem ik aan hè
( [verdachte] zegt:) Ja
( [betrokkene 1] zegt:) Is goed, geen probleem. Zie je later
( [verdachte] zegt:) Hoi
en/of andere mededelingen te doen waarvan hij, verdachte, wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, als ambtenaar van politie,
in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift verplicht
was deze te bewaren;
2.
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van april 2013 tot en met 24 april 2014,
in elk geval de periode januari 2013 tot en met april 2014,
te Rijswijk en/of 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) geheim(en),
te weten informatie en/of gegevens en/of registratie en/of mutaties en/of
melding(en) uit het Bedrijfsprocessensysteem [naam bedrijfssysteem 1] ) (van de politie
Haaglanden), in elk geval uit een geautomatiseerd politiesysteem,
waarvan hij, verdachte, als ambtenaar van politie,
wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, als ambtenaar van
politie, in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift
dan wel van vroeger ambt en/of beroep, verplicht was het te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
door toen daar (telkens) als ambtenaar van politie
(telkens) opzettelijk in het Bedrijfsprocessensysteem [naam bedrijfssysteem 1] ) van de
politie Haaglanden, in elk geval in een geautomatiseerd politiesysteem, op te
zoeken en/of (vervolgens) mededeling te doen aan [Betrokkene 2] en/of aan
[betrokkene 3] van (een) registratie(s) en/of mutatie(s),
te weten van/welke registraties en/of meldingen en/of mutaties op naam van
[betrokkene 3] en/of achter de naam [betrokkene 3] in dat/die syste(e)m(en)
was/waren vermeld en/of opgenomen
en/of
aan [Betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] mededeling te doen van de volgende
registratie(s) en/of melding(en) en/of mutatie(s) welke op en/of achter de
naam [betrokkene 3] was/waren vermeld en/of opgenomen,
-zakelijk weergegeven-
==twee keer alcohol in het verkeer;
==mishandeling van en/of incident met [betrokkene 4] ;
in elk geval (een) (andere) mededeling(en) te doen waarvan hij, verdachte,
wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, als ambtenaar van
politie, in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift
verplicht was deze te bewaren.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Feiten en omstandigheden [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Verdachte is met ingang van 20 januari 1999 aangesteld als ambtenaar van politie in vaste dienst. [2]
Feit 1
Op 30 september 2014, omstreeks 07.30 uur, verzamelden zich ongeveer 25 medewerkers van de FIOD bij het politiebureau Rijswijk om onder meer een zoeking te gaan doen bij bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd [adres bedrijf] te Rijswijk. [3] [betrokkene 1] is middellijk bestuurder van [naam bedrijf] . [4] Op 30 september 2014 om 07.48 uur werd het bij [betrokkene 1] in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer betrokkene 1] gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer NN] . Het gesprek, dat is opgenomen en uitgeluisterd, ging als volgt [5] :
NN-man1:
[betrokkene 1]
NN-man 2:
Goede morgen met de vriend uit de wijk, zeg maar niks verder
NN-man 1:
NN-man 2:
Zeg maar niks verder, je krijgt zo bezoek
NN-man 1:
Oh hoe laat
NN-man 2:
Ik denk half uur, uurtje
NN-man 1:
Is goed
NN-man 2:
Het begint met een F en de I
NN-man 1:
Ja ja is goed
NN-man 2:
Wees maar verbaasd
NN-man 1:
Ja is goed, bedrijfshoofdkantoor neem ik aan hè
NN-man 2:
Ja
NN-man 1:
Is goed, geen probleem. Zie je later
NN-man 2:
Hoi
Het telefoonnummer [telefoonnummer NN] is afgegeven aan de politie Den Haag aan het bureau van de Robuste Basis Eenheid Rijswijk. [6] Uit nader onderzoek bleek voornoemd telefoonnummer van [betrokkene 1] ( [telefoonnummer betrokkene 1] ) meermalen contact te hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer nn 2] . Dit laatste nummer staat op naam van verdachte.
Verdachte heeft bekend het hiervoor uitgeschreven telefoongesprek te hebben gevoerd met [betrokkene 1] . Hij heeft verklaard dat hij op 30 september 2014 aan het werk was op het politiebureau te Rijswijk en dat een medewerker van de FIOD hem die ochtend een foto liet zien van het bedrijfspand van [naam bedrijf] en vertelde dat ze daar een inval gingen doen. Verdachte heeft vervolgens [betrokkene 1] gebeld en. het gesprek, zoals dat hierboven is weergegeven, met hem gevoerd. [7] Verdachte heeft verklaard dat de hem getoonde foto het hoofdkantoor van het bedrijf van [betrokkene 1] betrof en dat hij [betrokkene 1] wilde waarschuwen dat de FIOD daar die ochtend zou komen. [8] [betrokkene 1] heeft ook verklaard dat verdachte hem die ochtend belde. [9]
Feit 2
Verdachte had autorisaties voor diverse bedrijfsprocessensystemen, waaronder [naam bedrijfssyteem 2] landelijk uitgebreid en [naam bedrijfssyteem 2] . [10] Uit onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte het [naam bedrijfssyteem 2] heeft bevraagd omtrent [betrokkene 3] . [11]
[betrokkene 3] heeft het volgende verklaard: [12]

Ik heb [verdachte] in april 2014 gevraagd of hij kon zien wat voor registraties er achter mijn naam stonden. (...) In april 2014 heb ik met mijn vriendin ruzie gehad en dit liep toen uit de hand. Mijn vriendin heeft daarvan melding gedaan. Twee weken later, na het incident, vertelde zij mij dat zij dat had gedaan. Naar aanleiding daarvan heb ik aan [verdachte] gevraagd, in combinatie met het incident van januari. (…) [verdachte] heeft mij verteld wat er achter mijn naam stond. Twee keer alcohol in het verkeer, een keer een mutatie over het feit dat ik mijn vriendin na sluitingstijd had opgehaald in de Geleenstraat en het incident in april 2014 tussen mij en mijn vriendin.”
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij uiteindelijk met verdachte had afgesproken bij ‘Anthony’, een broodjeszaak aan de Frederik Hendriklaan te Den Haag. [13]
En voorts [14] :
“Ja, ongeveer een jaar voor het incident van april 2014. Dat was bij [Betrokkene 2] . We zaten gewoon te praten en toen zei ik dat ik wel eens wilde weten wat er achter mijn naam stond. [Betrokkene 2] zei toen dat [verdachte] dat voor mij kon navragen. Hierop hebben wij contact gehad met [verdachte] en gevraagd wat er achter mijn naam stond. [Betrokkene 2] was daar toen bij, waarschijnlijk belde ik met [Betrokkene 2] zijn telefoon. Ik heb verder niets met deze informatie gedaan. Ik kreeg toen van [verdachte] te horen dat ik mijn vriendin had opgehaald in de Geleenstraat en dat ik op dat moment met alcohol en verkeer bekend stond.
Verdachte heeft in dit verband het volgende verklaard [15] :

Ik heb op een gegeven moment via mijn zwager een verzoek gekregen van een goede vriend van hem genaamd [betrokkene 3] . Die had wat zorgen over wat hij op zijn naam had staan bij de politie. Op een gegeven moment, voor een verklaring omtrent gedrag, vroeg hij wat hij had staan.(…)
En ook al was dit niet de juiste procedure, heb ik wel gekeken op de naam van [betrokkene 3] over wat hij op zijn naam had staan. En heb ik hem op een gegeven moment verteld dat [betrokkene 3] iets met alcohol en met controle Geleenstraat, volgens mij, op zijn naam had staan.(…)
Dit heeft hij een jaar later weer aan mij verzocht. Dit ging wederom via mijn zwager. Het ging volgens mij nog steeds over een verklaring omtrent gedrag.(…)
Toen heb ik nogmaals gekeken, eigenlijk precies hetzelfde, en toen zag ik dat er nog een zaak van huiselijk geweld bij was gekomen.
Geconfronteerd met de inhoud van het bericht (Instant Message) dat verdachte op 24 april 2014 om 20:17 uur aan [betrokkene 3] stuurde, luidende: ‘Ik had K telefonisch al verteld dat het niets bijzonders was.’ [16] , heeft verdachte verklaard dat [Betrokkene 2] ’ zijn zwager [Betrokkene 2] , tevens vriend van [betrokkene 3] , betreft. [17]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak ten aanzien van beide feiten bepleit. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft geprobeerd [betrokkene 1] te waarschuwen voor de inval van de FIOD, maar dat [betrokkene 1] dat niet heeft begrepen vanwege de versluierde manier waarop hij dat heeft gedaan waardoor er geen geheime informatie is geopenbaard. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gegevens omtrent [betrokkene 3] geen geheime informatie in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht betreffen. Het is namelijk informatie die ziet op [betrokkene 3] zelf, waardoor met het verstrekken van die informatie aan [betrokkene 3] zelf diens privacy niet is geschonden. Omdat verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het geen geheime informatie betrof, heeft hij niet opzettelijk zijn ambtsgeheim geschonden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte opzettelijk geheime informatie heeft geopenbaard terwijl die informatie geheim diende te blijven. Dat [betrokkene 1] de boodschap niet zou hebben begrepen, hetgeen de rechtbank overigens niet aannemelijk acht, doet daar niets aan af. Het eerste tenlastegelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat het voornaamste belang van geheimhouding van de politiegegevens is gelegen in de privacy van degene ten aanzien van wie de gegevens zijn verwerkt, overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat uit de Wet politiegegevens volgt dat politiegegevens worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Artikel 7, eerste lid, van de Wet politiegegevens bepaalt dat de ambtenaar van politie aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld in beginsel verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt. . Artikel 27 van de Wet politiegegevens bepaalt voorts dat het verzoek tot kennisneming wordt geweigerd indien dit in strijd is met de goede uitvoering van de politietaak, de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden, of indien de veiligheid van de staat in geding is. .
Verdachte mag ambtshalve bekend worden verondersteld met voornoemde regelgeving, welke hem niet de bevoegdheid bood om buiten het door de wetgever beoogde regime politiegegevens te verstrekken.
Het betoog van de raadsvrouw dat de gegevens slechts betrekking hadden op [betrokkene 3] zelf doet hier niets aan af. De rechtbank wijst er daarbij op dat de aanname van de raadsvrouw bovendien onjuist is, alleen al gezien het feit dat een deel van de informatie evenzeer betrekking had op de vriendin van [betrokkene 3] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
hij
op
of omstreeks30 september 2014
te Rijswijk
, in elk geval in Nederland,
een geheim, te weten het plaatsvinden van een doorzoeking in het
(hoofd
)kantoor van [naam bedrijf]
en/ofop het adres
[adres bedrijf] ,
waarvan hij, verdachte, als ambtenaar van politie,
wist dat hij, verdachte, als ambtenaar van
politie,
in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift
dan wel van vroeger ambt en/of beroep,verplicht was het te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
door toen daar als ambtenaar van politie
opzettelijk
aan [betrokkene 1] telefonisch,
in elk geval in een telefonisch contact met
[betrokkene 1] ,
mededeling te doen van het feit dat een doorzoeking door de FIOD
, in elk geval
een opsporingsinstantie,zou gaan plaatsvinden in het
(hoofd
)kantoor van [naam bedrijf]
en/of in het/een bedrijfspand/kantoorgevestigd aan
de [adres bedrijf] ,
immers heeft op 30 september 2014 het volgende telefonisch contact
plaatsgevonden tussen hem, verdachte, en [betrokkene 1]
-zakelijk weergegeven-
( [betrokkene 1] neemt op met:) [betrokkene 1]
( [verdachte] zegt:) Goede morgen met de vriend uit de wijk, zeg maar niks verder
( [betrokkene 1] zegt:) Hé
( [verdachte] zegt:) Zeg maar niks verder, je krijgt zo bezoek
( [betrokkene 1] vraagt:) Oh hoe laat
( [verdachte] zegt:) Ik denk half uur, uurtje
( [betrokkene 1] zegt:) Is goed
( [verdachte] zegt:) Het begint met een F en de I
( [betrokkene 1] zegt;) Ja ja is goed
( [verdachte] zegt:) Wees maar verbaasd
( [betrokkene 1] zegt:) Ja is goed, bedrijfs hoofdkantoor neem ik aan hè
( [verdachte] zegt:) Ja
( [betrokkene 1] zegt:) Is goed, geen probleem. Zie je later
( [verdachte] zegt:) Hoi;
en/of andere mededelingen te doen waarvan hij, verdachte, wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, als ambtenaar van politie,
in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift verplicht
was deze te bewaren;
2.
hij
op
een of meertijdstip
(pen
)
in
of omstreeksde periode van april 2013 tot en met 24 april 2014,
in elk geval de periode januari 2013 tot en met april 2014,
te Rijswijk en/of ‘s Gravenhagemeermalen
, althans eenmaal,
(telkens) (een
)geheim
(en),
te weten informatie en/of gegevens en/of registratie en/of mutaties en/of
melding(en) uit het Bedrijfsprocessensysteem
[naam bedrijfssysteem 1] ) (van de politie
Haaglanden), in elk geval uit een geautomatiseerd politiesysteem,
waarvan hij, verdachte, als ambtenaar van politie,
wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, als ambtenaar van
politie
, in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift
dan wel van vroeger ambt en/of beroep,verplicht was het te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
door toen daar
(telkens
)als ambtenaar van politie
(telkens
)opzettelijk in het Bedrijfsprocessensysteem
[naam bedrijfssysteem 1] )van de
politie Haaglanden, in elk geval in een geautomatiseerd politiesysteem,
opte
zoeken
naaren
/of (vervolgens
)mededeling te doen aan [Betrokkene 2] en/of aan
[betrokkene 3] van (een) registratie(s) en/of mutatie(s),
te weten van/welke registraties en/of meldingen en/of mutaties op naam van
[betrokkene 3] en/of achter de naam [betrokkene 3] in dat/die syste(e)m(en)
was/waren vermeld en/of opgenomen
en
/of
aan [Betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] mededeling te doen van de volgende
registratie(s) en/of melding(en) en/of mutatie(s) welke op en/of achter de
naam [betrokkene 3] was/waren vermeld en/of opgenomen,
-zakelijk weergegeven-
==twee keer alcohol in het verkeer;
==mishandeling van en/of incident met [betrokkene 4] ;
in elk geval (een) (andere) mededeling(en) te doen waarvan hij, verdachte,
wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, als ambtenaar van
politie, in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift
verplicht was deze te bewaren.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijke schending van een ambtsgeheim;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om aan verdachte conform artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf op te leggen, dan wel de straf te beperken tot de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dan wel een matige straf op te leggen. Ter onderbouwing heeft zij aangevoerd dat de gevolgen voor verdachte enorm groot zijn (zoals bijvoorbeeld zijn strafontslag), dat verdachte enkel uit nobele motieven heeft gehandeld en dat hij er zelf geen voordeel mee beoogde te behalen. De inzet van dwangmiddelen tijdens het onderzoek naar verdachte is disproportioneel geweest waardoor er sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van politieagent meermalen schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim. Hij heeft degene bij wie een doorzoeking zou plaatsvinden daarvan onmiddellijk nadat hij daar kennis van had gekregen op de hoogte gesteld. Daarnaast heeft verdachte meerdere malen informatie uit politiesystemen opgevraagd en deze informatie doorgespeeld aan een derde.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden. Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Alleen al verdenking van een misdrijf, gepleegd door een politieagent, levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook een grote inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben. Daarbij heeft verdachte met zijn handelwijze ernstige schade toegebracht aan het imago van het politiekorps en het vertrouwen van zijn mede politieambtenaren zeer ernstig beschaamd.
Niet valt in te zien dat verdachte, zoals door de raadsvrouw betoogd, uit nobele motieven heeft gehandeld. Verdachte zou op deze wijze de medewerkers van de FIOD hebben willen beschermen omdat hij bang was dat [betrokkene 1] zou gaan ‘flippen’ als hij mannen met donkere kleding bij het bedrijf zou zien. Als verdachte die angst werkelijk had, dan had het redelijkerwijs op zijn weg gelegen dat hij de informatie waar deze angst op was gebaseerd zou delen met de medewerkers van de FIOD, zijn leidinggevende of andere collega’s van het politiebureau waar hij werkzaam was. Het is de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte daartoe niet in staat zou zijn geweest.
De verdenking van dergelijke zware feiten rechtvaardigt ten slotte zonder meer de tegen verdachte ingezette dwangmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van enig vormverzuim en ziet geen aanleiding om op grond hiervan de op te leggen straf te matigen.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 mei 2015 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Voorts houdt de rechtbank rekening met hetgeen door de raadsvrouw omtrent de persoon van verdachte is aangevoerd. In het bijzonder houdt de rechtbank rekening met het oneervol strafontslag van verdachte, de gevolgen daarvan voor verdachte en de nagenoeg uitgesloten kans op recidive.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van verdachte, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijke schending van een ambtsgeheim;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (EEN) MAAND;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, voorzitter,
mr. Y.C. Bours, rechter,
mr. M. Enthoven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 20140090, van de Rijksrecherche, met bijlagen (doorgenummerd Map 1 p.1 t/m p. 505 en Map 2 p. 1 t/m p. 133).
2.Een geschrift zijnde een besluit van de korpsbeheerder van 19 januari 1999,Map 2, p. 112.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige R. Kuik van 20 november 2014, Map 1, p. 403.
4.Proces-verbaal van verdenking van 18 november 2014, Map 2, p. 31.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2014, Map 2, p. 52 e.v.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2014, Map 2, p. 88.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 4 maart 2015, Map 1, p. 490 e.v.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] door de rechter-commissaris van 11 maart 2015.
10.Proces-verbaal zaaksdossier van 13 april 2015, Map 2, p. 19 e.v.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2015, Map 2, p. 217.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 17 februari 2015, Map 1, p. 433.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 17 februari 2015, Map 1, p. 435 en 436.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 17 februari 2015, Map 1, p. 436.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 4 maart 2015, Map 1, p. 490 e.v.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2015, Map 2, p. 215.
17.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.