4.3.De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank baseert haar beslissing omtrent de tenlastelegging op diverse bewijsmiddelen, waaronder bevindingen en verklaringen, die in het onderstaande verkort worden weergegeven, waarna de rechtbank gemotiveerd zal aangeven tot welke conclusies die bewijsmiddelen voeren.
Bevindingen naar aanleiding van de 112-melding
Op 29 mei 2014 rond 04.21 uur heeft verdachte telefonisch via het alarmnummer 112 contact opgenomen met de alarmcentrale en is aanstonds doorgeschakeld naar de meldkamer van de ambulancedienst te Den Haag. Hij heeft medegedeeld dat hij een ambulance nodig had omdat zijn vriendin een epileptische aanval had gehad. Op de vraag van de centraliste of zij bekend was met epilepsie heeft verdachte geantwoord:
“Ja, en ze is net tegen een mes aangevallen. Die is schuin tegen haar rug aangekomen”.
De eerste politieagenten die na de melding van verdachte ter plaatse in de woning zijn gekomen hebben als relaas van hun bevindingen (onder meer en waar nodig zakelijk weergegeven) het volgende vastgelegd:
Op donderdag 29 mei 2014 omstreeks 04:23 uur bevonden wij ons, verbalisanten [verbalisant 1]
en [verbalisant 2], in uniform gekleed en met surveillance belast op politiebureau Leidschendam-Voorburg. Op dat moment hoorden wij dat collega’s door de dienstdoende centralist van de centrale meldkamer, Eenheid Den Haag, verzocht werden te gaan naar de [adres] te Leidschendam. Aldaar zou een dame onwel zijn en mogelijk een epileptische aanval hebben. Wij zijn hierop eveneens derwaarts gegaan. Aanrijdend hoorden wij van de meldkamer dat de vrouw mogelijk een mes in haar handen had en dat zij nu op de grond lag met dit mes onder haar.
Ter plaatse aangekomen zagen wij dat de voornoemde woning een flat betrof. Wij zagen dat dit een flat betrof met meerdere woonlagen. Wij zagen dat het desbetreffende perceelnummer zich op de derde etage bevond. Hierop zijn wij samen met collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 4] met de lift naar de derde etage gegaan.
Aangekomen op de derde etage kwamen wij terecht in een centrale hal. Wij zagen dat perceelnummer 88 bereikbaar was via een aldaar gelegen galerij. Hierop zijn wij de galerij opgelopen. Wij zagen dat er aan het eind van deze galerij, aan de linkerzijde, een deur toegang gaf tot een centrale hal waarin drie portiekwoningen gelegen waren. Wij zagen dat de woning welke zich aan de rechterzijde, vanaf de toegangsdeur gezien, perceelnummer 88 betrof. Wij zagen dat de voordeur van perceelnummer 88 op een kier stond. Vervolgens zagen wij dat de voordeur uitkwam op een kleine hal van de woning. Hierop zagen wij dat er zich aan de rechterzijde een toegangsdeur bevond welke uitkwam op de keuken. Wij zagen een vrouw in de keuken, ter hoogte van het aanrecht, op de grond liggen. Wij zagen een man rechts naast de vrouw staan. Wij hoorden de man zeggen: ”Kom snel, kom snel, ze ligt hier” of woorden van gelijke strekking. Wij zagen de vrouw op haar rug liggen met haar voeten richting de voordeur en haar hoofd richting de woonkamer. Wij zagen dat de vrouw een tenger postuur en donkerkleurig haar had. Wij zagen dat het gelaat van de vrouw erg grauw van kleur was. Wij zagen dat zij haar armen en haar bovenlichaam bewoog. Wij zagen dat zij dit deed met schokkende bewegingen. Wij zagen dat zij ademhaalde. Wij hebben ons vervolgens over de vrouw ontfermd en zijn naast haar gaan zitten. De vrouw reageerde niet op ons aanspreken. Wij zagen aan de linkerzijde van de borstkas van de vrouw op haar shirt een rode bloedvlek van ongeveer 3 centimeter in diameter. Wij zagen dat de vlek zich ongeveer 10 centimeter onder haar linker oksel bevond. Tevens zagen wij een aantal bloeddruppels op de grond naast de linker flank van de vrouw. Hierop hebben wij de linker schouder van de vrouw iets omhoog getild teneinde vast te stellen waar het bloed vandaan kwam. Wij schoven de bovenkleding van de vrouw omhoog zodat wij zicht kregen op haar rug. Wij zagen op de rug van de vrouw, ter hoogte van haar linker flank, een bloedende wond. Deze wond was gelijkend op een steekwond, afmeting ongeveer een centimeter bij een halve centimeter. Verbalisant [verbalisant 1] zag op het bh bandje wat over haar rug liep een klein gat van dezelfde omvang als de wond in haar rug. Hierop hebben wij direct een ambulance ter plaatse gevraagd in verband met de steekwond.
Gezien het letsel van de vrouw en de eerdere melding dat er vermoedelijk een mes bij betrokken was hebben wij collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 3] medegedeeld dat de man aangehouden diende te worden in verband met het letsel van de vrouw. De verdachte werd vervolgens aangehouden en overgebracht naar het bureau. De aangehouden verdachte was de man die naast de vrouw stond hij onze binnenkomst. Behalve deze aangehouden verdachte en de vrouw bevonden zich geen personen in de woning.
Op dat moment zagen wij dat de vrouw nog steeds niet aanspreekbaar was, schokkende bewegingen maakte en ademhaling had. Wij zagen een geringe hoeveelheid bloed rondom de wond. Wij vermoedden dat het een diepere wond was welke vermoedelijk inwendig letsel had veroorzaakt. Wij zagen namelijk dat de wond niet oppervlakkig was en niet hevig bloedde. Hierop hebben wij de vrouw weer op haar rug gelegd. Vervolgens draaiden wij de vrouw op haar rechter flank in de stabiele zijligging omdat wij zagen dat zij aan het kokhalzen was. Wij zagen vervolgens bloed uit de wond stromen. Hierop besloten wij de vrouw op haar linker flank in de stabiele zijligging te leggen. Omdat wij vermoedden dat haar linker long mogelijk geraakt was wilden wij de goede long boven hebben. Wij zagen dat de wond vervolgens stopte met bloeden.
Nadat de vrouw ongeveer een halve minuut in deze positie lag zagen wij dat zij stopte met bewegen. Wij zagen dat zij geen adem meer haalde. Hierop hebben wij haar direct op haar rug gedraaid en zijn gestart met reanimeren. Tijdens het reanimeren gaven wij aan de centrale meldkamer door dat het niet goed ging met het slachtoffer en dat wij gestart waren met reanimatie. Enkele minuten later kwamen de ambulancemedewerkers ter plaatse. Deze hebben zich direct over de vrouw ontfermd. Wij zagen dat zij de vrouw aansloten op een hartmonitor. Wij hoorden hen zeggen dat de vrouw een “asystolie” had en dat het hart niets meer deed. Hierop sloten zij het automatische reanimatie apparaat “Lucas” aan op de borstkas van de vrouw. Deze nam de reanimatie van ons over. Wij zagen een steeds groter wordende plas bloed onder de vrouw vormen. Op een zeker moment arriveerde de trauma arts en een verpleegkundige van het Medisch Mobiel Team. Wij zagen dat deze naast het slachtoffer stonden. Wij hoorden de arts van het Mobiel Medisch Team zeggen dat bij soortgelijk traumatisch letsel er slechts een minimale kans op overleving bestaat bij operatie binnen tien minuten na ontstaan van het letsel. Hierop hoorden wij de arts van het Mobiel Medisch Team in samenspraak met de ambulance medewerkers beslissen tot het staken van de reanimatie. Omstreeks 04:56 uur zijn wij gestopt met reanimeren.
Verdere bevindingen omtrent de situatie in de woning
In de gootsteen in de keuken is een mes aangetroffen met een zwart heft en met bloed op het lemmet. De lengte van het lemmet was circa 11 centimeter en de maximale breedte daarvan 1,5 centimeter.
Het bloed op het lemmet van het mes is bemonsterd. Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 8 oktober 2014 blijktdat dit bloedmonster afkomstig kan zijn van [slachtoffer] met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het heft van het mes is bemonsterd ten behoeve van (onder meer) DNA-onderzoek. Uit het zojuist vermelde rapport van het NFI valt af te leiden dat in die bemonstering een DNA-mengprofiel is aangetroffen van verdachte en minimaal één ander persoon.
Aanvullend onderzoek aan de bemonstering van het heft heeft als resultaat gehad, blijkend uit een rapport van het NFI van 10 november 2014, dat een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal twee personen, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte en van [slachtoffer] en dat er geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van een andere (onbekende) persoon.
Het door het NFI opgemaakte sectierapport vermeldt, dat bij onderzoek van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is vastgesteld dat er als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld een steekverwonding linksboven aan de rug aanwezig was. De steekverwonding had een opvallend torpedovormig aspect met een scherpe en een stompe punt passend bij steken met een eenzijdig snijdend voorwerp zoals een eenzijdig snijdend mes. Er was een gerelateerd steekkanaal te herleiden van links naar rechts en voorwaarts tot in de borstkas. In het steekkanaal, met een lengte van 10 centimeter, waren de linkerlong en de lichaamsslagader geperforeerd. Er was daarbij veel bloed in de linkerborstholte verloren. Er waren dientengevolge bleke bloedarme inwendige organen. Het overlijden van [slachtoffer] is het gevolg geweest van het massale bloedverlies in combinatie met functieverlies van de linkerlong.
Conclusies van de rechtbank
Tenzij daar enige andere omstandigheid aan in de weg zou staan, waarover de rechtbank hierna zal oordelen, leveren de zojuist weergegeven feiten en omstandigheden het wettig bewijs dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Uit die bewijsmiddelen volgt dat ten tijde van het oplopen van de steekverwonding door [slachtoffer] niemand anders dan zij en verdachte in de woning aanwezig waren. Gelet op het steekkanaal van 10 centimeter in combinatie met de afmetingen van het ter plaatse aangetroffen mes waarop bloed van [slachtoffer] werd aangetroffen staat verder vast dat de fatale steekverwonding door dat mes is veroorzaakt, terwijl op dat mes het DNA van verdachte is aangetroffen. Die feiten wijzen verdachte aan als degene die er voor heeft gezorgd dat het mes in de rug van [slachtoffer] terecht is gekomen, en wel door een bewuste, en daarmee opzettelijke, handeling van verdachte.
De verdediging heeft evenwel aangevoerd dat er inderdaad omstandigheden aan in de weg staan om op grond van deze bewijsmiddelen tot het wettig en overtuigend bewijs van de aan verdachte ten laste gelegde doodslag te concluderen. De vraag is hoe hetgeen de verdediging daartoe heeft aangevoerd moet worden verstaan. De rechtbank kan daaruit in elk geval geen duidelijk geformuleerd
alternatief scenariovoor het oplopen van de steekverwonding door [slachtoffer] afleiden. Een dergelijk scenario (waaronder de rechtbank verstaat: een relaas van feiten en omstandigheden inhoudende op welke wijze [slachtoffer] de steekverwonding anders dan door handelen van verdachte heeft opgelopen) volgt in elk geval
nietuit hetgeen verdachte heeft verklaard omtrent hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld rond het tijdstip waarop [slachtoffer] gewond is geraakt. Met name heeft verdachte niet (in elk geval niet langer) verklaard dat [slachtoffer] “in het mes is gevallen”. Hij heeft niet meer en anders verklaard dan dat hij [slachtoffer] op een gegeven moment achterover heeft zien vallen en daarna heeft geconstateerd dat zij op een mes lag en een verwonding had opgelopen. Hij heeft verklaard niet te hebben gezien (en ook overigens niet te weten) op welke wijze het mes in het lichaam van [slachtoffer] is gekomen, en evenmin waar dat mes zich, voordat [slachtoffer] viel, bevond.
Wat de verdediging wel op basis van de verklaring van verdachte heeft geponeerd is een aantal
veronderstellingen, die enerzijds zien op de reden waarom [slachtoffer] zou zijn gevallen (zij zou mogelijk een epilepsieaanval hebben gekregen) en anderzijds op de wijze waarop het mes in het lichaam van [slachtoffer] terecht zou zijn gekomen (dat zou kunnen zijn gebeurd doordat [slachtoffer], liggend op de grond, bewegingen zou hebben gemaakt waarbij of waardoor zij in het mes zou zijn “geschoven”).
De rechtbank stelt vast dat er uit hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken zelfs niet de minste schijn van aannemelijkheid te putten valt voor hetgeen de verdediging aldus als veronderstelling naar voren heeft gebracht. Daarbij zal de rechtbank geheel in het midden laten of [slachtoffer] nu wel of niet een epileptische aanval heeft gekregen en daardoor is gevallen. Want zelfs als [slachtoffer] zou zijn gevallen, door wat voor oorzaak dan ook, dan nog is het volstrekt onaannemelijk, om niet te zeggen zo goed als uitgesloten, dat zij in haar val, dan wel daarna liggend op de vloer een steekverwonding in de rug heeft opgelopen van een aard en omvang als feitelijk het geval is geweest. In elk geval is de kans daarop zodanig verwaarloosbaar klein, dat deze geen gewicht in de schaal legt tegenover de bewijskracht van de reeds geciteerde bewijsmiddelen.
Nu het verweer van de verdediging faalt, staat daarmee vast dat [slachtoffer] de fatale steekverwonding door geen enkele andere oorzaak kan hebben opgelopen dan door een opzettelijke handeling van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk met een mes in de rug heeft gestoken ten gevolge waarvan zij is overleden.